De Tibetaanse volksopstand van 10 maart 1959; wat gebeurde er die dag?
Vandaag, 10 maart, wordt de Tibetaanse volksopstand van 1959 herdacht. Deze was gericht tegen de Chinese overheersing en communistische hervormingen in Tibet. Het begon die dag in de Tibetaanse hoofdstad Lhasa, en duurde iets minder dan twee weken. Het Chinese volksbevrijdingsleger sloeg de opstand hardhandig neer en duizenden Tibetanen worden gedood. De toen 24-jarige leider, de veertiende Dalai Lama Tenzin Gyatso, werd hierdoor gedwongen om te vluchten naar India, gevolgd door duizenden Tibetanen. Hierdoor verloor Tibet zijn traditionele leider en werd het gevangen in een maoïstisch communistisch regime. De opstand was een keerpunt in de geschiedenis van het Tibetaanse volk en de herdenking van deze historische dag is van groot belang voor de Tibetanen, zowel binnen als buiten Tibet.
Tibet was tot de tweede helft van de twintigste eeuw onafhankelijk. De situatie veranderde toen de communisten aan de macht kwamen in China en in oktober 1949 oost Tibet binnenvielen. Het Chinese Volksbevrijdingsleger had in 1950 de macht over de Tibetaanse oostelijke regio`s Amdo en Kham volledig ingenomen en maakte deel uit van de nieuwgevormde communistische Volksrepubliek China.
Wat vooraf ging aan de opstand
In 1956 was er een opstand waarbij Khampa-strijders van acht verschillende stammen verzet boden tegen het invoeren van de ‘democratische hervormingen’ van China. Dit deden ze onder de naam Chushi Gangdruk, wat ‘vier rivieren, zes bergketens’ betekent. De stamhoofden in deze gebieden werden vervangen door communistische bestuurders. Deze propageerden met slogans als ‘religie is opium van het volk’ en ‘religie is bijgeloof’. De monniken werden ‘gele rovers’ genoemd of ‘rode dieven’, een verwijzing naar de kleur van hun kloostergewaad. Als onderdeel van deze hervormingen moesten boeren hun oogsten afstaan aan peking. Hierdoor hadden ze zelf te weinig te eten. De bezetters bouwden militaire bases in het zicht en op gehoorafstand van de Tibetaanse kloosters. Verzet hiertegen werd beantwoord met vergeldingsacties tegen kloosters. Het klooster Thupten Jampaling bij Litang werd na een belegering van een maand door een vliegtuig platgebombardeerd. Als eerste van meerdere kloosters die daarna volgden. Hoge lama’s en de Tibetanen die niet mee wilden werken verdwenen of werden publiekelijk vernederd, opgesloten of in het ergste geval geëxecuteerd.
Parallel werd in 1956 het voorbereiding comité van de Tibetaanse Autonome Regio (TAR) opgericht. De oprichting van de TAR leidde tot machtsverlies voor de hoge lama’s. In de boeddhistische gemeenschap van Tibet werd dit ervaren als de ondergang van de boeddhistische leer. Voor de gelovige Tibetanen werden de Chinezen hierdoor niet alleen politieke vijanden, maar ook vijanden van het boeddhisme. Daarom werden de Khampa-strijders ook wel het ‘Vrijwilligersleger ter verdediging van het Boeddhisme’ genoemd. De Dalai Lama ging geen confrontatie aan met de Chinese militairen en werkte net als de Tibetaanse regering mee aan de voorbereidingsactiviteiten. Ondanks dat was de Tibetaanse regering verdeeld. Er heerste een sfeer waarin iedereen bang was om zijn mening te uiten. De Kashag, de ministerraad van de regering van Tibet, en enkele hoge functionarissen riepen op tot behoedzaamheid, een politieke keuze waarin veel van de jongere functionarissen zich niet konden vinden.
Onder meer die verdeeldheid leidde tot een passieve houding die duidelijk werd, toen in 1958 een belangrijk rebellenleider in het oosten van Tibet, Gönpo Tashi Andrugtsan, Lhasa tevergeefs benaderde voor hulp. De regering wilde Tashi niet steunen uit angst dat dit zijn weerslag zou hebben in de vorm van zware maatregelen voor Centraal-Tibet. De Dalai Lama antwoordde dat hij niets voor hen kon doen en dat de Khampa’s het inmiddels met de Chinezen gesloten zeventien puntenakkoord moesten respecteren. Dat akkoord is een verdrag tussen gedelegeerden van de Dalai Lama en de Chinese regering waarin op 23 mei 1951 de Chinese heerschappij over Tibet werd vastgelegd. Tibet zal wel een zekere mate van autonomie behouden. De Chinese leider Mao Zedong belooft de Dalai Lama dat de Chinezen Tibet zullen helpen en dat ze daarna Tibet zullen verlaten.
Om het verzet van de Khampa`s tegen te gaan werden er steeds meer Chinese troepen ingezet in Amdo en Kham. Ze zetten massale tegenaanvallen in, de Khampa`s sloegen op de vlucht en begin 1959 waren de meesten gevlucht naar de bergen of Centraal-Tibet. Voor Lhasa had dit als gevolg dat er steeds meer voedseltekorten waren en er kwam nog meer onrust in de stad.
De Volksopstand
Er hing een gespannen sfeer in Lhasa, al was het de tijd van de Gelug Monlam, het grote gebedenfestival. Desondanks werd de Dalai Lama’s benoeming tot geshe op een grootse manier gevierd. China had zeker dertigduizend soldaten rondom Lhasa gestationeerd. Na de Monlam vertrok de Dalai Lama op 5 maart naar zijn zomerpaleis, het Norbulingka.
De Dalai Lama gaf op 7 maart aan de Chinezen door dat hij op 10 maart naar het optreden zou gaan waarvoor de Chinese regering hem had uitgenodigd. Hij was gevraagd alleen te komen, zonder beveiliging. Tijdens de thee op 9 maart vernamen Tibetaanse bewindsleden dat de Dalai Lama van plan was alleen te gaan. Ze gaven dit door aan kloosters en burgers in Lhasa. Geruchten dat de Chinezen van plan waren de Dalai Lama te ontvoeren, deden razendsnel de ronde met protesten als gevolg. De Dalai Lama keurde de protesten af en wilde dat er een eind aan kwam. Zo wilde hij een confrontatie met de Chinese militairen voorkomen; maar hij slaagde hier niet in en bij zonsopgang op 10 maart 1959 vormde een lange rij van Tibetanen een menselijk cordon rond het zomerpaleis. De protesten richtten zich niet alleen tegen de Chinese militairen, maar ook tegen de adel, die men beschuldigde van verraad aan de Dalai Lama. Bij het paleis raakten de gemoederen verder verhit en liepen de demonstraties uit op een volksopstand waarbij steeds meer mensen betrokken waren.
Ondertussen had de Dalai Lama het staatsorakel opgeroepen om hem te adviseren of hij in Lhasa kon blijven of niet. Het orakel, dat zichzelf bij dergelijke consulten in een staat van trance brengt, adviseerde te blijven. Maar de Kashag vond dat de situatie in Lhasa steeds minder houdbaar werd, zolang de Dalai Lama nog in Lhasa bleef. Door de Dalai Lama buiten de stad te brengen hoopten de ministers de nodige druk van de ketel te halen.
De Khampa’s in de stad richtten hun woede vooral tegen de ministers van de Dalai Lama. Ze ontbonden het kabinet en plaatsten vier ministers onder huisarrest. Ngabo wist te ontkomen en vond zijn toevlucht bij de Chinese militairen; minister Samdrup Phodrang overleefde zijn vlucht ternauwernood toen zijn jeep door de betogers ondersteboven werd gekeerd. Minister Pagbala Sönam Gyatso trof een ongelukkiger lot; die ochtend was hij traditioneel Tibetaans gekleed, maar toen hij later terugkwam, had hij zich omgekleed. Nu droeg hij een wit masker en een wit shirt, zoals de Chinezen droegen om zich tegen stof te beschermen. De demonstrerende massa barstte in woede uit bij deze Chinese dracht; de betogers vielen hem aan, doodden hem en sleepten zijn lijk de gehele Barkhorstraat door.
Op zeventien maart vroeg de Dalai Lama het orakel opnieuw om advies. Ditmaal, bij de derde trancesessie van het orakel, wijzigde het orakel zijn mening en adviseerde hij: ‘Vertrek vanavond’.
Bij het vallen van de nacht verliet de vermomde Dalai Lama in het gezelschap van zijn moeder, jongere broer en zus, leermeesters, adviseurs en enkele ministers de stad.
De dag na het vertrek van de Dalai Lama brak er een grootschalig oproer uit in Lhasa. Het Tibetaanse leger, zo’n vijftienhonderd soldaten, stond vanaf die dag de betogers bij. Het leger probeerde strategische punten in de stad in te nemen. Op negentien maart waren er conflicten met het Volksbevrijdingsleger en op twintig maart vuurde het Chinese leger granaten af op het Norbulingkapaleis, dat hierdoor aan de buitenkant sterk werd beschadigd. Zeker duizend leden van de Dalai Lama`s persoonlijke beveiliging werden geëxecuteerd. Ook de kloosters Drepung, Sera en Ganden werden gebombardeerd. Hierdoor is Drepung vrijwel geheel vernietigd. Heel veel kunstobjecten en religieuze teksten werden op straat verbrand. Veel van de Khampa-strijders zagen na de vlucht van de spiritueel leider uit Tibet geen reden meer verder te strijden en gaven de strijd op. Nu de traditionele politieke elite het gezag niet meer uitoefende over Tibet, hadden de Chinese autoriteiten de vrijheid de communistische hervormingen toonaangevend door te zetten. Binnen enkele dagen had het Chinese leger de stad veroverd en waren de opstandelingen de stad uitgejaagd. Huizen van invloedrijke Tibetaanse functionarissen werden een mikpunt van het leger en de bezitters werden meegenomen voor verhoor. In de stad lagen er duizenden lijken verspreid, waarvan een deel na een week nog niet was opgeruimd. Het werkelijke aantal doden is onbekend, maar schattingen variëren van vijftienhonderd tot tienduizend doden.
Wat gebeurde er na de opstand
Toen de Dalai Lama op 31 maart met zijn entourage de grens met India bereikte, was de strijd in Lhasa gestreden en hing de Chinese rode vlag op de top van het Potala paleis. Ze kregen asiel van Jawaharlal Nehru en de Dalai Lama begon de Tibetaanse regering in ballingschap. De Dalai Lama verwierp ‘het 17 puntenakkoord dat de Tibetaanse regering en bevolking was opgedrongen onder de dreiging van de wapens’. Veel leidende Tulku’s reisden de Dalai Lama achterna, waardoor de belangrijkste verdedigers van het boeddhisme de Tibetaanse gebieden hadden verlaten. Er begon een periode van decennia waarin de beoefening van het Tibetaans boeddhisme aanzienlijk terugliep in Tibet, maar buiten Tibet verspreidde het Tibetaans boeddhisme zich.
In de jaren volgend op de invasie deed de Dalai Lama er alles aan om een vreedzame oplossing voor de explosieve situatie te vinden. Tussen 1960 en 1962 stierven 340.000 Tibetaanse boeren en nomaden tijdens Tibets eerste hongersnood die het gevolg is van China’s gedwongen modernisering in de landbouw en een toestroom van Chinezen naar Tibet. Vier jaar later werd een van Tibet’s drie provincies en een deel van de oostelijke provincie Kham door de Chinezen omgedoopt tot de ‘Tibetaanse Autonome Regio’ (TAR). Tijdens de Culturele Revolutie (1966-1976), een periode van grootschalige vernietiging van culturele uitingen, werden duizenden boeddhistische kloosters vernield en tienduizenden Tibetanen vernederd, mishandeld, gevangengenomen en geëxecuteerd. Eind jaren tachtig van de twintigste eeuw waren er protestacties van monniken en nonnen in Lhasa, en grote groepen Tibetanen sloten zich aan. Dit resulteerde in zes massale demonstraties waarbij honderden ongewapende demonstranten werden gedood en nog eens honderden andere werden gearresteerd. Sinds 1990 is het aantal politieke gevangen verdubbeld.
Tibetaanse vlag
Sinds de opstanden is de Tibetaanse vlag verboden in Tibet en China en staan er zware gevangenisstraffen op het tonen van de vlag. De vlag is inmiddels het symbool van de Tibetaanse regering in ballingschap in Dharamsala, India in de geweldloze strijd van het Tibetaanse volk voor vrijheid en mensenrechten in Tibet. Klik hier (https://nepalentibet.wordpress.com/2018/03/10/de-tibetaanse-volksopstand-van-10-maart-1959-wat-gebeurde-er-die-dag/) om te lezen welke symbolische betekenis alle elementen in de vlag hebben. Maar ook het in bezit hebben van een foto van de Dalai Lama is sindsdien strafbaar.
Huidige situatie in Tibet
Tot op heden worden de mensenrechten in Tibet grootschalig geschonden en vluchten nog dagelijks Tibetanen uit Tibet. De Tibetanen raken economisch achtergesteld, de cultuur wordt bedreigd en er is geen godsdienstvrijheid. Tibetanen zijn tegenwoordig in de minderheid, de Chinezen vormen een meerderheid van de bevolking van Tibet. Op scholen wordt lesgegeven in het Chinees waardoor veel Tibetaanse kinderen een leerachterstand krijgen. Ook hun religieuze leven wordt onderdrukt. Er worden op grote schaal Tibetaans boeddhistische kloosters vernield en monniken en nonnen uit het klooster gezet. De Chinezen bepalen wie wel en wie niet monnik of non mag worden. Tibetaanse monniken en gewone burgers verbranden zichzelf op straat. Sommige laten een boodschap achter, een brief, een laatste schreeuw. De boodschap is vrijwel altijd identiek: ‘Bevrijd Tibet’, ‘Lang leve de Dalai Lama’, ‘Geef ons religieuze vrijheid’. Dit is het nieuwste verzet tegen de ondergang van hun cultuur en de Chinese onderdrukking.
Vandaag, 10 maart, word de Tibetaanse volksopstand van 1959 herdacht en vinden er buiten Tibet weer geweldloze demonstraties plaats op de Dam in Amsterdam en in de rest van de wereld.
Bronvermelding: Boeddhistisch Dagblad, Internationaal Campaign for Tibet Nederland