Het boek ‘The museum on the roof of the world”
Het museum op het dak van de wereld.
Kunst, politiek, en de representatie van Tibet.
De manier waarop internationaal is omgegaan met het cultureel erfgoed van Tibet werd nog niet eerder zo zorgvuldig in beeld gebracht als in het boek van Clare E. Harris. Zij onderzocht en analyseerde de invloed van de ‘missions civilisatrice’ van Groot Brittannië en China in Tibet en de nog voortdurende Chinese bezetting, op het cultureel erfgoed van Tibet. In haar analyse van Tibetmusea legt zij de vinger op de zere plek; de dubieuze eigendomsclaims op Tibetaanse kunst.
Clare Harris kwam voor het eerst in aanraking met Tibet toen zij Engelse les gaf aan Tibetaanse vluchtelingen in India, vlak voor zij in Cambridge ging stueren. Zij studeerde Orientale en Afrikaanse studies. Zij doceerde aan de universiteit van East Anglia, Ofxord en Magdalen College. Zij is specialist in postkoloniale antropologie en museologie.
Het gedetailleerde onderzoek kwam voort uit een gevoel van ongeloof toen Clare Harris in 1998 in het Pitts Rivers Museum ging werken Het museum is onderdeel van de Universiteit van Oxford. Ze realiseerde zich al snel dat de collectie die zij daar als curator onder haar hoede kreeg, meer dan bijzonder was. Er bevonden zich veel items uit Tibet in de verzameling en Clare Harris was verguld dat zij deze onder handbereik kreeg. Maar dat de museumstukken die zich in Oxford bevonden bevreemdde haar ook. Zij had zich in de voorgaande jaren verdiept in de Tibetaanse cultuur, via Tibetaanse vluchtelingen die in India woonden en tijdens studieperiodes in Ladakh, waar het Tibetaans boeddhisme nog deel uit maken van het dagelijks leven.
De objecten in Oxford waren vaak ouder en van hogere kwaliteit, dan die zij in Azië had gezien. Zij wist bovendien dat vele Tibetanen geen toegang hadden tot het materiele cultureel erfgoed waar Clare mee mocht werken. Daarom wilde zij de collectie in Oxford meer naar buiten brengen, zichtbaar maken.
Ze probeerde de kloof tussen museum objecten en de gemeenschap te overbruggen door exposities, websites, lezingen, en andere activiteiten. Zij werd zich door deze werkwijze steeds meer bewust van de dat een museum niet langer plaatsgebonden hoeft te zijn, het kan via het internet afstanden overbruggen en een heel divers publiek bereiken.
Het boek ‘The museum on the roof of the world” is het resultaat van tien jaar onderzoek in musea, veldwerk in de Tibetaanse gemeenschap in ballingschap in India, reizen naar Lhasa, ontmoetingen met Tibetaanse kunstenaars en studenten buiten Tibet. Clare Harris heeft bij het schrijven van haar boek theorieën en methodes gebruikt uit de kunstgeschiedenis, kritische museologie, en antropologie.
In haar boek wil Care Harris de de manieren van weergeven van Tibetcollecties en de drijfveren daarachter in verleden en heden verbinden. De titel van het boek slaat op Tibet als museum.
Vandaag de dag kan je in de buurt van de Potala in Lhasa een museum bezoeken over de Potala in Lhasa. De Potala is daartoe grotendeels ontmanteld en de heilige voorwerpen liggen zonder context in glazen vitrines in het Tibetmuseum.
Ze zijn gereduceerd tot objecten om naar te kijken, de traditionele rituele gebruiksvoorwerpen zijn weggenomen uit het dagelijksleven van monniken en inwoners van Tibet. Door de voorwerpen die voor deze mensen van belang zijn, terug te brengen tot tentoonstellingsobjecten, ontneem je hen karakteristieke elementen van hun cultuur.
“Every Tibetan, high and low, is a curiousity who ought to be in a museum.” Kapitein W.F.T. O’Connor, hoofd veiligheidsdienst van de Britse “missie”naar Tibet in 1903-4
“If you behave well, we’ll protect your culture ans benefits. But it you behave badly, we’ll take care of your culture by putting it in a museum.”Han Chinese blogger, gericht aan de Tibetanen in Maart 2008
Tot woede van Volksrepubliek China kwam in 2008 via de media naar buiten dat het op het ‘dak van de wereld’ eigenlijk niet zo lekker liep. Een golf van protesten verspreidde zich over de Autonome Regio van Tibet. Al vijfenvertig jaar was 10 maart de dag waarop Tibetanen de gebeurtenissen herdachten die leidden tot de vlucht van de veertiende Dalai Lama uit Tibet in 1959. In 2008 werd op deze datum ook het ongenoegen van de Tibetanen overduidelijk. De voorbereiding voor de Olympische Spelen in Beijing waren in volle gang, de blik van de wereld was op China gerch, dit was hét moment om de aloude grieven te uiten tegen de natie die op het punt stond het grootste feest op aarde te faciliteren.
Het commentaar van een Han-Chinese blogger, die vond dat de technische en economische voordelen die de Tibetanen genoten dankzij de investeringen van China dan maar beperkt moesten worden, sterker nog, dat de de Tibetaanse cultuur dan in een museum geplaatst zou moeten worden, heeft een wonderlijke overeenkomst met de commentaren van de Britse kolonisator van een eeuw eerder.
Deel van de onderneming van Younghousband in 1903-4 die zich liet aanzien als een poging tot kolonisatie van Tibet, was kapitein O’Connor. Hij noemde elke Tibetaan een bezienswaardigheid die tentoongesteld diende te worden.
De visie van de twee genoemde grootmachten op het verzamelen en catalogiseren van het cultureel erfgoed van Tibet heeft verschillende grondslagen. In O’Connors tijd werden objecten en soms ook levende mensen werden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. In speciale exposities kon het Britse publiek de koloniale aanwinsten komen aanschouwen.
Het sentiment van China in 2008 gaat verder dan dat. In het museum waar de Tibetaanse cultuur moet worden verzameld, wordt deze cultuur statisch, geneutraliseerd tot een serie voorwerpen, gescheiden van hun eigenaren, gebruikers, makers.
In 2008 werd de volgende vraag steeds duidelijker: tot welke hoogte zouden de Tibetanen en zelfstandige cultuur kunnen behouden die geen onderdeel zou uitmaken van de sinificatie, het vermengen met, danwel oplossen in de Chinese cultuur?
Zouden de Tibetanen de vrijheid hebben hun cultuur te beleven in de vorm van taal, religie, onderwijs, em de dagelijkse rituelen en authentieke tradities? Of zou de Tibetaanse cultuur gereduceerd worden tot een collectie verstarde relikwieën beheerd door de Chinese staat?
Het was geen loos dreigement, het musealiseren van Tibet. De Chinese staat was lang voor 2008 al begonnen aan het opslaan van Tibetaanse heilige, waardevolle en historische objecten van voor 1950 in depots en expositiezalen. In 1994 werd het Potala Paleis, het hoofdverblijf van de Dalai Lama tot zijn ballingschap, door UNESO aangemerkt als Cultureel Werelderfgoed, en de meeste objecten werden verwijderd. In 1999 opende het Tibet Museum in Lhasa, waar enkele van de belangrijkste voorwerpen uit de Potala tentoon werden gesteld. Het doel hiervan was duidelijk: het zou de macht van de dalai lamas minimaliseren en de theocratische regering van Tibet duidelijk in het verleden plaatsen. De religieuze gebruiksvoorwerpen zouden gereduceerd worden tot culturele relikwieën die achter glas horen en waar je naar kan kijken en waar toeristen foto’s van kunnen nemen. De voorwerpen werden zo gedeactiveerd, van dynamische artefacten van de Tibetaanse religie en cultuur tot levenloze consumptievoorwerpen.
De schatten uit de Potala zouden niet langer gezien worden als eigendom van de Dalai Lama maar als bezit van de Volksrepubliek China.
De trend om van Tibet een museumobject te maken werd echter veel eerder ingezet in het Westen, in het midden van de negentiende eeuw, vooral door de Europese koloniale natie met de grootste bemoeienis in Tibet voor 1947: Groot Brittannië.
Zowel de Britten als de Chinezen deden dit alles onder het mom van ‘beschermer’ van Tibet.
Waar het de Britten nooit gelukt is Tibet te koloniseren, zou je kunnen zeggen dat China met de politieke heerschappij van Beijing over de Tibetaanse regio sinds 1950, en de massaverhuizing van Han Chinezen naar centraal Tibet in recente decennia heeft bereikt wat de Britten niet voor elkaar kregen.
Zo heeft Tibet twee golven van kolonisatie meegemaakt die ervoor hebben gezorgd dat substantiële collecties artefacten vergaard en afgevoerd werden, eerst door de Britten, vervolgens door het Chinese Volksbevrijdingsleger en andere afgevaardigden van de Chinese staat.
Aan het eind van de Younghusband Mission in 1903-4, werden honderden muilezels zwaar met buitgemaakte schatten bepakt en Tibet uitgeleid.
Tussen 1959 en 1976, tijdens de invoering van de ‘democratische hervormingen’ en de Chinese culturele revolutie werden kloosters en andere religieuze gebouwen geplunderd en tienduizenden objecten buit gemaakt. Het resultaat is dat enorme aantallen artefacten nu in musea in Groot Brittannië en China bewaard worden, die Tibet representeren en haar bevolking in afwezigheid.
Als we daar alles bij op zouden tellen dat in provecollecties over de hele wereld is ondergebracht, kunnen we concluderen dat het grootste gedeelte van Tibet’s culturele erfenis zich buiten Tibet bevindt en beschikbaar en toegankelijk is voor iedereen behalve de Tibetanen zelf.
China en Groot Brittannië zijn niet de enige vermeende bewaarders van Tibet’s kunstzinnig erfgoed, maar Claire Harris heeft in haar boek willen stellen dat zij een centrale rol hebben gespeeld in hoe Tibet in musea en het publieke bewustzijn verbeeld wordt.
LEES OOK: The Museum on the Roof of the World: My Take | (lhakardiaries.com)
Clare E. Harris
The Museum on the Roof of the World
Art, Politics, and the Representation of Tibet
Chicago-London, University of Chicago Press 2011 |
328 pages | 19 color plates, 50 halftones, 1 line drawing | 7 x 10 | © 2012