Landgegevens |
|
Demografische gegevens over de regio Tibet.
- nucleaire activiteiten
- mijnbouw
- diersoorten
- landbouw, bosbouw en dammen
- bedreigd milieu
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Onderwijs in Tibet
Het onderwijssysteem dat de Chinese overheid heeft opgezet in Tibet reflecteert het algehele beleid van de Chinese overheid ten aanzien van Tibet. Het beleid heeft een politiek karakter en gaat voorbij aan de behoefte die er onder de Tibetanen is om in de eigen taal onderwijs te krijgen.
Op scholen is Chinees de voertaal geworden wat de autochtone bevolking veelal belemmerd om middelbaar of hoger onderwijs te volgen. Zodoende wordt hun positie op de arbeidsmarkt verzwakt en is er sprake van een groeiende economische en sociale kloof tussen Tibetanen en Chinezen.
Het Chinese beleid
Direct na de bezetting van Tibet door communistisch China in 1949 zijn de Chinezen begonnen met het opzetten van grootschalige onderwijsprogramma´s. Dit werd belangrijk geacht omdat het onderwijzen van de massa een kernpunt binnen het communistische gedachtegoed is. Anderen zien hierin echter een poging van communistisch China om via het onderwijs de communistische denkbeelden te propageren en de bevolking te hersenspoelen.
De afgelopen vijftig jaar zijn er twee soorten van onderwijsbeleid geweest. Het eerste was de zogenaamde kwantitatieve, of rode strategie. Deze gaf prioriteit aan ideologische, revolutionaire lesprogramma´s. Deze strategie werd vooral toegepast tijdens de Grote Sprong Voorwaarts (1958-1959) en de Culturele Revolutie (1966-1976).
Economische groei
De voorkeur gaat tegenwoordig echter uit naar de kwalitatieve, of expert strategie. Hierin wordt de academische en technische educatie voorop gesteld. Het achterliggende idee van deze benadering is het stimuleren van een snelle economische groei. Dit heeft tot gevolg dat het onderwijs in Tibet gericht is op de steden, een intellectuele elite en het hoger onderwijs. Dit gaat ten koste van het lager en middelbaar onderwijs, onderwijs op het platteland en de grootschaligheid van onderwijsprojecten.
De UNESCO (de onderwijsafdeling van de Verenigde Naties) noemt in haar World Education Indicators rapport uit 1995 naast economische ontwikkeling een tweede belangrijke doelstelling van de kwalitatieve strategie. China past volgens deze organisatie dit beleid toe, om via het onderwijs bij de Tibetanen binding met het Chinese Moederland te kweken en om een volledige integratie van Tibet in China te bewerkstelligen.
Taalkwestie
Omdat de Tibetaanse taal door China als een belemmering wordt gezien voor de economische ontwikkeling en het integratieproces, wordt het merendeel van het onderwijs in de Chinese taal gegeven. Voor verreweg de meeste Tibetanen is dit een volkomen vreemde taal die zij niet of onvoldoende beheersen.
Hierdoor presteren zij op school over het algemeen slechter dan hun Chinese klasgenoten waardoor het ook moeilijker voor hen is om een vervolgopleiding te doen. Dit heeft een zwakke positie op de arbeidsmarkt tot gevolg.
Wel was het tot voor kort voor middelbare scholieren mogelijk om in plaats van Engels het Tibetaans als tweede taal te kiezen. Maar omdat het voor het volgen van een vervolgopleiding vaak ook noodzakelijk is om enige kennis van de Engelse taal te hebben, voelen veel jongeren zich gedwongen om voor Engels te kiezen.
Bovengenoemde taalmaatregelen hebben ook tot gevolg dat ongeveer twee derde van de docenten in Tibet Chinees is en de Tibetaanse docenten zodoende van de arbeidsmarkt verdringen. Daarnaast worden Chinezen door de Communistische Partij in ideologisch opzicht betrouwbaarder gevonden.
Omdat er onder Chinezen weinig animo bestaat om in Tibet te werken, zijn het over het algemeen niet de beste docenten die daar les geven. Een deel van hen heeft zelfs geen onderwijsbevoegdheid.
Onderwijs buiten Tibet
Om de band met het Moederland te versterken, worden van overheidswege ieder jaar enkele duizenden Tibetaanse kinderen naar China gestuurd om daar de middelbare schoolopleiding te volgen. Als de kinderen na zeven jaar terugkeren naar Tibet zijn zij geheel vervreemd van de Tibetaanse taal en cultuur.
Tot enkele jaren terug stuurden ouders hun kinderen daarom naar de kloosters zodat zij een Tibetaanse opleiding zouden krijgen, ondanks het feit dat religieus onderwijs onder zeer scherpe controle van de Chinese autoriteiten stond.
Sinds de start van het Patriotic Education Program in 1994 worden deze studenten door de Chinese overheid echter uit de kloosters verbannen. De enige mogelijkheid om een Tibetaanse opleiding te krijgen, is vluchten naar Nepal of India, naar de daar door vluchtelingen opgerichte Tibetaanse scholen.
Tussen 1984 en 1994 zijn er zo’n 9.000 scholieren naar deze buurlanden gesmokkeld ondanks de enorm zware tocht door de bergen en het feit dat er zware straffen op staan. Van deze kinderen kregen ongeveer 5.000 hun opleiding in een klooster en de resterende 4.000 ging naar moderne scholen. Meer recente cijfers hiervan zijn niet beschikbaar.
Resultaten
Er bestaat een groot verschil in de omvang van de onderwijsinvesteringen in China en in Tibet. Tussen 1990 en 1994 werd in China per hoofd van de bevolking twee maal zoveel aan onderwijs uitgegeven dan in Tibet. Gezien de onderwijsachterstand die er toch al was in Tibet, is de kloof zodoende steeds groter geworden.
Volgens de volkstelling in China in 1990 was 30% van de etnisch Chinezen (semi-) analfabeet, tegen 73% van de etnisch Tibetanen. Omdat volgens China in 1951 90% van de Tibetanen (semi-)analfabeet was, is er in de afgelopen vijftig jaar dus erg weinig vooruitgang geboekt.
Er zijn verschillende redenen te noemen voor het hoge percentage analfabeten in Tibet. Omdat het niveau van de meeste lagere scholen bedroevend laag is, kunnen veel Tibetaanse kinderen nauwelijks lezen en schrijven op het moment dat zij school verlaten. Daarnaast is de overstap naar de Chineestalige middelbare school vaak te groot en blijft het bij een lagere school opleiding.
Vanwege de achtergestelde positie van Tibetanen op de arbeidsmarkt is de financiële bijdrage die van ouders wordt verwacht, vaak meer dan zij zich kunnen veroorloven waardoor hun kinderen geen opleiding krijgen. Tot slot zijn vooral op het platteland te weinig scholen waardoor het vanwege de afstanden voor een deel van de kinderen onmogelijk is een school te bezoeken.
Op universitair niveau floreerde vooral de Tibetaanse studies waaronder Tibetaanse taal- en letterkunde en Tibetaanse geneeskunde. De colleges van deze studierichtingen waren de enige die in het Tibetaans gegeven werden en eigenlijk was dit het enige terrein waar door Tibetanen gedegen wetenschappelijk onderzoek werd uitgevoerd.
Sinds 1998 mogen er voor deze Tibetaanse studierichtingen echter geen studenten meer worden ingeschreven. De verwachting is dan ook dat het aantal hoogopgeleide Tibetanen in de toekomst zal gaan dalen, terwijl dit percentage toch al laag was; in 1990 0,34 % tegen 1,06 % in China. Het huidige onderwijssysteem werkt discriminatie van Tibetanen binnen de scholen en op de arbeidsmarkt in de hand.
Er is sprake van een groeiende sociale en economische kloof tussen Tibetanen en Chinezen. In een poging om binding met China en de Chinezen te creëren heeft de Chinese onderwijsstrategie in Tibet onbedoeld het tegengestelde effect bereikt.
UPDATE
In Tashi Wangchuk, werd in 2016 aangehouden in Tibet. Zijn arrestatie kwam minder dan twee maanden nadat hij meewerkte aan een artikel uit de New York Times en een videoverslag Hij bepleitte het recht van Tibetanen op Tibetaans taalonderwijs. Tashi werd twee jaar zonder proces vastgehouden. In mei 2018 werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar op beschuldiging van ‘aanzetten tot separatisme’.
Sindsdien zijn de rechten op onderwijs in het Tibetaans in Tibet alleen maar verder afgebroken. In 2021 werd bekend dat Tibetaanse kinderen en masse gedwongen in Chinese kostscholen worden geplaatst waar ze alleen nog maar Chinees leren.
UPDATE 2022
De Chinese overheid dwingt Tibetaanse kinderen naar Chinese kostscholen te gaan, ze worden gescheiden van hun familie en afgesneden van hun eigen cultuur.
Demo Content
Tibet, een geschiedenis.
Tibet en China – een conflict in retrospectie Na de militaire invasie van Tibet in 1949, tekende de Tibetaanse regering in 1951 de ‘17-Punten-overeenkomst’ met China. Hiermee gaf Tibet haar onafhankelijkheid op in ruil voor een grote mate van autonomie in de Tibetaanse Autonome Regio (TAR), een gebied ongeveer half zo groot als het gebied dat historisch werd bewoond door Tibetanen en door Tibetanen als Tibet wordt beschouwd. Toen de Dalai Lama in 1959 in ballingschap vluchtte, keurde hij de 17-Punten overeenkomst af, zodra hij voet op Indiase bodem had gezet. Volgens de Dalai Lama was de overeenkomst onder dwang ondertekend en had China de verplichtingen uit de overeenkomst geschonden. Voorafgaand aan de ondertekening van de ‘17-Punten overeenkomst’ functioneerde Tibet als een de facto onafhankelijke staat. Tibet had een eigen (religieuze) autoriteit, munteenheid, paspoorten, taal, onderwijs en gezondheidszorg. Tibet onderhield diplomatieke- en handelsbetrekkingen met haar buurlanden India, Nepal en Mongolië. De relatie van Tibet met de verschillende Chinese dynastieën werd beschreven als een ‘priester - beschermheer’ relatie. De Dalai Lama was de geestelijke beschermer van de Chinese keizer, die op zijn beurt bescherming bood. In het begin van de twintigste eeuw sloot Tibet een aantal internationale verdragen die de mythe van volledig Chinese gezag in Tibet en de complexe relatie tussen Tibet en China belichtten. Na een Britse militaire expeditie in Tibet in 1904, geleid door Younghusband, sloot Tibet een verdrag met de regering van Brits India waarin handelsconcessies en een verreikende voorkeursstatus aan de Britten werden toegekend. China reageerde snel en zette het verdrag in 1906 door middel van een Adhesie-Verdrag om in een overeenkomst tussen Groot-Brittannië en China. Onder deze nieuwe overeenkomst nam China de schadevergoedingbetalingen over die de Tibetanen onder het verdrag uit 1904 aan de Britten hadden betaald om hen te compenseren voor de invasie. In de daaropvolgende handelsovereenkomsten die tussen de Britten, China en Tibet gesloten werden, had Tibet een ondergeschikte positie. Na de ineenstorting van de Qing-dynastie in 1911 stuurde Tibet de Chinese vertegenwoordiger in Lhasa weg en gaf in 1912 een verklaring af die neerkwam op een onafhankelijkheidsverklaring. In 1913 sloten Mongolië en Tibet een verdrag van wederzijdse erkenning van hun onafhankelijkheid. De Britten bedachten de term ’suzereniteit’ om de relatie tussen Tibet en China in deze periode te beschrijven. De laatste Britse vertegenwoordiger in Lhasa, Sir Hugh Richardson, was de eerste om toe te geven dat deze term niet precies gedefinieerd was. Hij omschreef ‘suzereniteit’ als “nominale soevereiniteit over een semi-onafhankelijke of intern autonome staat”. De ongedefinieerde status van Tibet was in werkelijkheid onderdeel van een zorgvuldig machtsevenwicht dat de Britten probeerden te handhaven tussen Rusland, China en Brits India. Hiermee hielden de Britten voldoende invloed in Tibet, zonder het volledig in te lijven. Tegelijkertijd stonden ze geen Tibetaanse onafhankelijkheid toe en ook geen volledige soevereiniteit van China over Tibet. Het Britse belang bij het handhaven van Tibet als een bufferstaat werd het meest duidelijk in 1914 toen de Britten door middel van onderhandelingen in Simla (Noord-India), probeerden Chinese erkenning voor de Tibetaanse autonomie krijgen, zonder Tibetaanse onafhankelijkheid of volledige Chinese soevereiniteit over heel Tibet toe te staan. Tijdens de onderhandelingen claimde China soevereiniteit over Oost-Tibet (Inner Tibet), en bood het een aanzienlijke mate van autonomie aan voor het westelijk deel van Tibet (Buiten Tibet, ongeveer gelijk aan wat tegenwoordig de Tibetaanse Autonome Regio Tibet is (TAR)). Uiteindelijk werd het Simla verdrag niet ondertekend door China, maar geratificeerd door Groot-Brittannië en Tibet, waarmee de internationale grens (McMahon lijn) tussen Brits India en Tibet werd vastgesteld. Grote delen van deze grens tussen India en China blijven tot vandaag de dag omstreden. In de daaropvolgende jaren ontwikkelde Tibet zich met Britse voogdij en bijstand tot een de facto onafhankelijke staat onder de centrale autoriteit van de dertiende Dalai Lama. Tegelijkertijd weerhielden de Britten Tibet ervan om volledige onafhankelijkheid uit te roepen. Terwijl China als strijdende partij betrokken was in de Tweede Wereldoorlog, behield Tibet haar neutraliteit. Tibetaanse pogingen om na WO II erkenning van haar onafhankelijkheid te krijgen, en om lid te worden van de Volkenbond mislukten echter. Na de formele uitroeping van de Volksrepubliek China in 1949 trok het Chinese leger in 1950 Tibet binnen. Tibetaanse verzoeken aan de Verenigde Naties werden niet gehoord en behandeling van Tibet in de Algemene Vergadering werd geseponeerd op een voorwaarde van een vreedzame oplossing van de situatie. Pas na de vlucht van de Dalai Lama in ballingschap heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties drie resoluties over Tibet aangenomen: in 1959, 1961 en 1965 (res. 1353, 1723 en 2079). De resoluties riepen op tot respect voor de fundamentele mensenrechten en vrijheden van het Tibetaanse volk, met inbegrip van het recht op zelfbeschikking, en voor respect voor hun specifieke culturele en religieuze leven. De Verenigde Naties hebben nooit een concreet vervolg aan deze resoluties gegeven. Met de invulling van de zetel van Taiwan door China in de Verenigde Naties, bleef de VN vervolgens stil over de Tibetaanse kwestie. Deze situatie duurde tot 1988, toen voor het eerst mensenrechtenschendingen in Tibet werden genoemd in officiële verslagen van de speciale VN-rapporteurs op het gebied van marteling, executies en religieuze onverdraagzaamheid. Pas in 1989, meer dan 20 jaar na het laatste debat over Tibet, heeft een aantal westerse regeringen officiële verklaringen afgegeven over de situatie in Tibet bij de VN-Mensenrechten Commissie. In het jaar daarop nam de VN-subcommissie Commissie voor de bescherming van minderheden, een orgaan van de VN-mensenrechten commissie, een resolutie aan tegen China, waarin respect voor de mensenrechten en de identiteit van het Tibetaanse volk gevraagd werd. Het was de eerste keer in haar geschiedenis dat de VN een resolutie heeft aangenomen tegen een permanent lid van de VN-veiligheidsraad. UPDATE 2022 18 minuten
Op 1 oktober 1949 riep Mao Zedong de Volksrepubliek China uit, met de hereniging tussen Tibet en het 'moederland' hoog op de agenda. Niet opgewassen tegen China’s militaire superioriteit tijdens de invasie van Oost-Tibet en internationaal geïsoleerd, ondertekenden de Tibetanen in 1951, onder dwang, het 17 puntenakkoord voor de vreedzame bevrijding van Tibet. Daarmee erkende de Tibetaanse overheid officieel de suzereiniteit van China, terwijl die laatste het behoud van het bestaande politiek-religieuze systeem garandeerde. Het was een propaganda-overwinning die China de juridische legitimiteit gaf verder op te rukken in de richting van de Tibetaanse hoofdstad Lhasa. Er volgde een periode van breekbare co-existentie tussen de traditionele Tibetaanse regering met de toen minderjarige Dalai Lama (de religieuze en wereldlijke machthebber van Tibet) en het revolutionaire Maoïstische China. Een gedoemd huwelijk dat escaleerde op 10 maart 1959 met een volksopstand in Lhasa en de vlucht van de Dalai Lama richting India. Het was een breekpunt dat het Sino-Tibetaans conflict in de internationale arena van de hedendaagse geschiedenis katapulteerde. Van Mao tot Xi, voor de Chinese Volksrepubliek staat het buiten kijf: Tibet maakt al ruim 700 jaar integraal deel uit van China en het conflict betreft een interne aangelegenheid. Een stelling die loodrecht op de Tibetaanse zijde van het verhaal staat. Tibetaans rijkDe prelude van het huidige conflict gaat terug tot de geboorte van de Tibetaanse natie onder het bewind van koning Songtsen Gampo (617-650) en tot de opmars van Tibet als militaire grootmacht in Centraal-Azië. Als grondlegger van de Tibetaanse staat slaagde Songtsen Gampo er in de voorheen losse clanstructuur en nomadische stammen te onderwerpen en verenigen onder één bestuur. Hij legde de basis voor een op het Sanskriet gebaseerd schrift en voerde de eerste geschiedschrijving en rechtspraak in. Een historisch rijk, dat bloeide tussen de 7de en 9de eeuw, omvatte alle Tibetaans-sprekende regio’s: de provincies U-Tsang, met hoofdstad Lhasa, in het centrum en het westen van het land, het noordoostelijke Amdo en het zuidoostelijke Kham. Geografisch gezien beslaat dit Groot-Tibet ruwweg een vierde van het hedendaagse China en vormt het het uitgangspunt van de Tibetaanse onafhankelijkheidsclaim. Een eis die de Dalai Lama in 1988 voor het Europees Parlement in Straatsburg liet varen in ruil voor de 'Middenweg'-aanpak, d.w.z. verregaande autonomie en de unificatie van alle Tibetaanse gebieden binnen het kader van de Volksrepubliek China via vreedzame dialoog. De meer pragmatische aanpak van de Middenweg kon rekenen op mondiale sympathie, maar creëerde tevens verdeeldheid binnen de Tibetaanse samenleving en leverde -tot op heden- niet de beoogde resultaten op. Beijing, van het keizerlijke tot het communistische, ziet de zaken enigszins anders en beschouwt enkel het centrale U-Tsang -waar de Tibetaanse overheden onder leiding van de Dalai Lama's regeerden- als feitelijk Tibet. Het herdoopte dit gebied in 1965 officieel tot de Tibetaanse Autonome Regio (TAR). Het bestuur van de Tibetaanse grensregio’s Amdo en Kham kende een minder eenduidig verloop en wisselde doorheen de eeuwen vaker van handen en loyaliteiten. Uiteindelijk gingen ze op in de hedendaagse Chinese provincies Yunnan, Sichuan, Qinghai en Gansu onder de noemer 'autonome Tibetaanse prefecturen'. In de oostelijke Tibetaanse provincies Amdo en Kham, die niet beschermd werden door het 17 puntenakkoord, introduceerde Beijing begin de jaren 1950, net zoals in de rest van van het land, democratische hervormingen en een socialistische transformatie. De landherverdeling met de vervolging van grondbezitters en de creatie van een klassenbewustzijn, gecombineerd met de eerste stappen richting collectivisme, ontaardde in gewapend verzet in het oosten van Tibet. De harde repressie die erop volgde, leidde tot een vluchtelingenstroom richting Lhasa, de voorbode van de Tibetaanse volksopstand in 1959. Tibetaanse expansieTerug naar het Tibetaanse rijk van de 7de tot de 9de eeuw. Na de consolidatie van de macht richtten de Tibetaanse koningen hun pijlen op de verdere uitbreiding van het imperium. Op het hoogtepunt van Tibets expansiedrift veroverde het onder meer grote delen van het historische Turkestan (een gebied in Centraal-Azië dat de huidige staten Kirgizië, Turkmenistan, Oezbekistan en een deel van Kazachstan omvat), Pakistan, Nepal en Noord-India. Het kwam ook tot gewapende confrontaties met de Chinese Tang-dynastie (618-907). Hierbij veroverde het Tibetaanse rijk in 763 kortstondig de toenmalige Chinese hoofdstad Chang’an, hedendaags Xian. Onder dreiging van de oprukkende Tibetaanse troepen maakten ook huwelijksallianties deel uit van de toenmalige politieke strategieën. Songtsen Gampo huwde naast vrouwen van toonaangevende clans, zowel een Nepalese als een Chinese prinses. De Chinese prinses Wencheng introduceerde het boeddhisme aan het Tibetaanse hof, een ijkpunt binnen de Tibetaans boeddhistische geschiedenis en mythologie. Zo bracht Wencheng als onderdeel van haar bruidsschat de Jowo Shakyamuni mee, een boeddhabeeld dat tot op vandaag het meest vereerde en belangrijkste voorwerp in Tibet is. De huidige Chinese retoriek beschouwt de introductie van het boeddhisme als een van de eerste stappen van de Tibetaanse culturele en politieke assimilatie met China. De uiteindelijke proclamatie van het boeddhisme als staatsgodsdienst -waarbij de Indische variant het won van de Chinese- kwam er pas honderd jaar later. De groei van de religie in het Tibetaanse rijk leidde tot een interne machtsstrijd en tot gewapende conflicten met de aanhangers van het animistische böngeloof. Tijdens de twee glorie-eeuwen van het Tibetaans koningshuis wisselden periodes van vrede en oorlog met de Chinese Tang-dynastie elkaar af, waarbij de controle over de Tibetaanse grensgebieden verschillende malen van kant veranderde. De vele officiële missies en bilaterale vredesovereenkomsten in zowel de Tibetaanse als de Chinese annalen spreken van twee afzonderlijke en onafhankelijke politieke entiteiten. Halverwege de 9de eeuw kwam er een einde aan het Tibetaans militair succesverhaal. Betwistingen omtrent de troonopvolging en de rivaliteit tussen boeddhisten en aanhangers van het böngeloof - met de uiteindelijke vervolging en verdrijving van het boeddhisme uit Centraal-Tibet tot gevolg - luidden een periode van fragmentatie in. Het koninkrijk viel uiteen, in elkaar beconcurrerende vorstendommen, waarna het vierhonderd jaar zou duren vooraleer er terug sprake was van enig centraal bestuur. Ook de Chinese Tang-dynastie raakte kort daarop in verval, wat het einde betekende van de politieke en diplomatieke banden tussen beide machten. Op het Tibetaans hoogplateau werd het politiek vacuüm midden de 11de eeuw geleidelijk aan ingevuld door de groeiende macht van diverse boeddhistische scholen die een ware renaissance kenden. Verschillende stromingen, waaronder de Sakya en Kagyu, domineerden al snel het politieke en economische landschap. De lokale adel trad daarbij op als beschermheer en profiteerde mee van de religieuze heropleving. Om de onafhankelijkheid, macht en bezittingen van de monastieke instituties te verzekeren, ontstond het systeem van de tulku of gereïncarneerde religieuze leraars (lama's). Hiermee werd een lineaire opvolging gewaarborgd door telkens een nieuw kind te ontdekken en te installeren dat al het prestige en de bezittingen van zijn geestelijke voorganger erfde. Mongoolse heerschappijVanaf het begin van de 13de eeuw bepaalde een nieuwe grootmacht de wereldorde. Onder leiding van Djengis Khan en zijn nakomelingen veroverde Mongolië een grondgebied dat zich uitstrekte van Azië tot Europa. Ook Tibet en China bleven niet gespaard van de Mongoolse horden, hoewel de annexatie-tactiek in beide gebieden van elkaar verschilde. In 1240 zond Godan, kleinzoon van de grote Khan, een verkenningsmissie richting Tibet. De belangrijkste Tibetaanse religieuze leider, Sakya Pandita (een van de vijf oorspronkelijke stichters van de Sakya-traditie binnen het Tibetaans boeddhisme), werd ontboden aan zijn hof. Om een verdere invasie van de Mongolen te vermijden, onderwierp het hoofd van de Sakya-school zich aan Godan. Hoewel geen van beiden de autoriteit had om uit naam van alle Mongolen of alle Tibetanen te spreken, betekende dit het begin van de periode van de chöyön of patroon-priester relatie (de symbolische en persoonlijke relatie tussen een wereldlijke machthebber en een geestelijke leider). Hierbij traden de Mongoolse khans op als de politiek-militaire beschermheren en de boeddhistische lama’s als hun spirituele meerderen die instonden voor de religieuze vorming en de spirituele legitimatie van het leiderschap van de khans. Het Mongoolse patronaat zou cruciaal blijken voor de bekrachtiging van de politieke dominantie van de boeddhistische kerk binnen Tibet. Door het universalistisch karakter van het boeddhisme lag de primaire interesse van de Tibetaanse geestelijken eerder bij de verspreiding van de dharma (de boeddhistische leer) dan bij de politieke status van Tibet. Dit lag helemaal anders bij de seculiere, nationalistische Tibetaanse aristocratie, die beduidend minder voordelen haalde uit een buitenlands protectoraat. Kublai Khan, de vijfde grootkhan (opperste leider) van het Mongoolse rijk, en Pagpa, de neef van Sakya Pandita, tilden de chöyön tot een hoger niveau. De Sakya-school verkreeg hierdoor de politieke en religieuze suprematie over Tibet, zij het nominaal onder Mongoolse dominantie. Dit alles resulteerde in een tijdelijke politieke eenheid in Groot-Tibet. De grensprovincies Amdo en Kham zouden na verloop van tijd een afzonderlijke politieke administratie krijgen, wat een precedent schepte voor de latere opsplitsing van Tibet door China. Kublai Khan maakte het werk van zijn Mongoolse voorgangers af met de complete verovering van China in de tweede helft van de 13de eeuw. Hij richtte vervolgens de Yuan-dynastie (1271-1368) op, waarbij hij zichzelf uitriep tot keizer van China. Onder een gemeenschappelijke -buitenlandse- noemer kwamen zowel Tibet als China zo onder eenzelfde heerschappij terecht. Hoewel Tibet officieel deel uitmaakte van het Mongoolse rijk, behield het dankzij de chöyön een unieke positie, met een zekere graad van autonomie, in tegenstelling tot China dat onder direct Mongools bestuur kwam te staan. Hoewel deze periode gedefinieerd werd door Mongools-Tibetaanse relaties en niet Sino-Tibetaanse, beschouwt de Chinese geschiedschrijving de Yuan-dynastie als het moment van de Tibetaanse unificatie met het Chinese moederland. Eén multi-etnische staat die zou overgaan van dynastie naar dynastie... naar volksrepubliek. ReformatieMet de tanende macht van de Mongolen halverwege de 14de eeuw verloren de Sakya hun politiek overwicht en geraakte Tibet verwikkeld in een periode van interne sektarische en regionale strijd. Een opeenvolging van adellijke families die seculiere en religieuze afstamming combineerden, bestuurde afwisselend het land. Ondanks de religieuze affiniteit van deze families met bepaalde kloosters poogden ze vooral de politieke hegemonie van de geestelijken en de afhankelijkheid van externe beschermheren te doorbreken. De heersende nostalgie naar Tibets glorieperiode vertaalde zich in een nieuwe wetgeving en een streven naar een bestuur zonder buitenlandse inmenging. De chöyön zou echter typerend blijven voor het toekomstig Tibetaans buitenlands beleid onder de aangroeiende religieuze klasse. Deze afhankelijkheid van buitenlandse actoren zou bepalend zijn voor de toekomst van het land. De omverwerping van de Yuan-dynastie bracht een nieuwe speler op de imperiale troon: de Ming (1368-1644), de eerste etnisch-Chinese dynastie sinds de val van de Tang die heel China onder haar controle zou brengen. De Ming-keizers grepen terug naar het Tang-rijk als blauwdruk voor hun beleid en baseerden zich inzake Tibet op de aanpak van hun Mongoolse voorgangers, zij het louter in theorie. In de praktijk werden Tibetaanse prominenten, zowel religieuze als seculiere, overstelpt met eerbare titels en kostbare geschenken, maar dit bleef zonder feitelijke politieke gevolgen. De invloed van de Ming drong niet door tot de hoogste regionen van het Tibetaanse hof of de clerus, waar het hen aan de nodige legitimiteit ontbrak om een nieuwe chöyön te bewerkstelligen. Tibet vormde evenwel geen bedreiging voor de Ming-heerschappij - de Mongolen bleven dit initieel wel - waardoor invloedrijke lama’s graag geziene gasten waren aan het Chinese hof. Wat voor Tibet niet meer betekende dan ceremoniële diplomatie -die tevens rijkdom en prestige met zich meebracht- beschouwde China als een tribuutsysteem onder 'hemels mandaat'. Hierbij erkende de ontvanger zijn onderdanigheid aan de keizer en aan het 'Chinese Rijk van het Midden', het centrum van de wereld. Het was een proces dat dankzij de superioriteit van de Chinese cultuur moest leidden tot de sinificatie (of verchinezing) van alle barbaarse regio’s. Ook vandaag wordt deze lijn van assimilatie aangehouden door de Volksrepubliek, door middel van haar soft power-beleid. En de buitenwereld buigt zich naar de Chinese visie. In recente incidenten sloegen internationale bedrijven als Mercedes Benz en Marriott Hotels bijvoorbeeld nog mea culpa voor het beledigen van de Chinese consument met reclame en informatie die botste met de officiële positie van Beijing over Tibet. Onder de geestelijke Tsongkhapa (1357-1419), wiens activiteiten leidden tot de komst van een nieuwe boeddhistische school, onderging het religieuze landschap in Tibet een ware reformatie. De nieuwe school van de Gelugpa of de Deugdzame orde kwam er als een tegenreactie op het monastieke morele verval. De orde kon zijn succes al snel verzilveren, zowel in aanhang als in territorium, geruggensteund door Mongoolse troepen. Een nieuwe chöyön tussen de Gelugpa-abt Sonam Gyatso (1543-1588) en Altan Khan, de leider van de Qoshot-Mongolen, consolideerde de macht. In een uitwisseling van politieke en religieuze legitimaties ontving Sonam Gyatso de titel Dalai Lama of Oceaan van wijsheid, die hij postuum ook aan zijn twee voorgangers gaf, en werd Altan Khan erkend als de directe afstammeling van Kublia Khan. Met het oog op de hereniging van de oostelijke en westelijke Mongoolse fracties verbonden de Qoshot zich met een religie die in Centraal-Azië aan prestige won, terwijl de Gelugpa-school de steun verkreeg van een machtige beschermheer. Deze alliantie zou doorslaggevend zijn bij het beslechten van gewelddadige regionale en sektarische conflicten in het Tibet van de 15de en 16de eeuw. Panchen LamaHet vernieuwde religieus-militaire verbond leidde in 1642 tot de eenmaking van Tibet onder de 5de Dalai Lama (1617-1682) als hoogste wereldlijke en religieuze autoriteit. Lhasa, het onbetwiste centrum van de Tibetaanse cultuur en administratie, werd de thuisbasis van een theocratisch bestuur geleid door een lijn van elkaar opvolgende gereïncarneerde Dalai Lama’s. Dit bestuurssysteem zou ongewijzigd blijven tot de inval van communistisch China halverwege de 20ste eeuw. Vandaag ondernemen zowel de Tibetaanse regering in ballingschap (officieel de Centraal-Tibetaanse Administratie) als het instituut van de huidige, 14de Dalai Lama stappen richting democratisering. De Dalai Lama droeg in 2011 zijn politieke macht over aan een rechtstreeks verkozen Sikyong of eerste minister. De 5de Dalai Lama of 'Grote Vijfde' liet het Potalapaleis bouwen, de indrukwekkende residentie van de Dalai Lama's in Lhasa, en riep ook het instituut van de Panchen Lama in het leven: een reïncarnatielijn voor zijn spirituele mentor en tweede hoogste geestelijke binnen de Gelugpa-orde. De Dalai Lama en de Panchen Lama speelden een belangrijke rol in elkaars opleiding en opvolging. Hoewel deze religieuze tandem versterkend moest werken, leidde ze uiteindelijk tot een intersektarische breuk tussen Lhasa, de thuisbasis van de Dalai Lama, en Shigatse, de hoofdzetel van de Panchen Lama. Deze interne twist werd in het verleden vaak uitgespeeld door China en droeg bij tot de verzwakking van de Tibetaanse staat. De Panchen Lama diende daarbij geregeld als speelbal van China’s verdeel-en-heers strategie. Een recent voorbeeld daarvan ontvouwde zich in 1995, toen een kersverse 11de Panchen Lama publiekelijk erkend werd door de huidige Dalai Lama, maar zonder het medeweten of de goedkeuring van Beijing. De toen zesjarige uitverkorene, Gedhun Choekyi Nyima, werd in hechtenis genomen door de Chinese autoriteiten en onder huisarrest geplaatst. Amnesty International riep hem uit tot jongste politiek gevangene ter wereld. Via de aanstelling van een nieuwe voorzitter van het comité dat de 11de Panchen Lama moest identificeren, kon Beijing een andere kandidaat naar voor schuiven en onrust stoken onder het Tibetaanse volk. Qing-dynastieDe opkomst in de 17de eeuw van de Mantsjoes, een Toengoezisch volk uit het noordoosten van China, herschikte de geopolitieke kaart van Centraal-Azië en bracht een nieuwe, buitenlandse dynastie aan de macht in Tibet: de Qing. Onder de Qing-dynastie (1644-1911) kwam Tibet meer en meer binnen de Chinese invloedssfeer terecht – een evolutie die door Beijing gebruikt zou worden als rechtvaardiging voor zijn latere Tibet-politiek. Begin 18de eeuw konden de Mantsjoes de belangrijkste rivaliserende Mongoolse fracties aan zich onderwerpen, waardoor de rol van de Gelugpa als intermediair was uitgespeeld. De Qing-dynastie ging een chöyön aan met de Tibetaanse lama’s. Zo verkregen ze het hoofdsponsorschap van de boeddhistische doctrine. De keizerlijke troepen schoten de Tibetaanse lama's meermaals te hulp: van het afslaan van afvallige Mongolen, over een burgeroorlog, tot de verdediging tegen een inval van Nepalese Gurkha's. Maar het militair optreden kwam niet zonder prijskaartje. Vanaf 1720 tot aan de vooravond van de Chinese revolutie in 1911 was er sprake van een permanente Chinese aanwezigheid in Tibet in de persoon van de amban, al dan niet vergezeld van een garnizoen. Als vertegenwoordiger van het keizerlijke gezag evolueerde de functie van de amban van controle en supervisie tot directe inspraak en bestuur. De Tibetaanse provincies Kham en Amdo kwamen politiek los te staan van Centraal-Tibet in de jaren 1720 en vielen voortaan onder het indirect bestuur van lokale stamhoofden en krijgsheren. In 1792 volgde een verdere reorganisatie van de Tibetaanse regering onder impuls van de Qing. De keuze van een nieuwe Dalai Lama of Panchen Lama zou onder de Qing-dynastie via de Gouden Vaas-ceremonie gebeuren: een loterijsysteem waarbij de amban de uitverkorene lootte uit verschillende geselecteerde kandidaten. Hedendaags Beijing doet dit dunnetjes over. De staat eigende zich in 2007 immers de officiële controle toe over de opvolging van de tulku's, waaronder de Dalai Lama en de Panchen Lama. Elke reïncarnatie moet sindsdien officieel geregistreerd en goedgekeurd worden – een preventieve zet met het oog op een ouder wordende Dalai Lama. De periode van de Qing werd verder gekenmerkt door binnenlandse opstanden, zoals bijvoorbeeld de Taiping-rebellie, en door buitenlandse dreigingen. Vanaf het begin van de 19de eeuw werd de dynastie onder meer geteisterd door het Brits en Japans imperialisme. China belandde in de 'eeuw van vernedering', waarin het oorlogen en grondgebied verloor en onevenwichtige verdragen opgelegd kreeg door externe mogendheden. Met het oog op de consolidatie van de Mantsjoe-macht in het Chinese binnenland nam de greep van de Qing-dynastie op zijn protectoraten af. Mede ten gevolge de politieke instabiliteit vielen de meeste hervormingen die in Tibet doorgevoerd waren door het Chinese centrale gezag in onbruik. De autoriteit van de amban werd gereduceerd tot een puur symbolische rol. Een nieuwe invasie van Nepalese Gurkha’s onderstreepte bovendien het onvermogen van de Chinese keizer om Tibet militair bij te staan. Tibet creëerde daarop autonome overheidsinstellingen die seculiere en religieuze belangen combineerden, zonder de buitenlandse afhankelijkheid die zo kenmerkend was voor het beleid in het verleden. De facto onafhankelijkheidOnder het leiderschap van de 13de Dalai Lama geraakte Tibet rond de overgang van de 19de naar de 20ste eeuw verwikkeld in 'The Great Game', een geopolitiek getouwtrek om invloed in Centraal-Azië tussen Groot-Brittannië, Rusland en China. Tibet als bufferstaat vormde een belangrijk onderdeel van de Britse strategie ter bescherming van Brits India, die het veiligstellen en uitbreiden van de Indo-Tibetaanse grenslijn tot doel had. De komst van de Britten naar Tibet en hun dubbelzinnige houding zou verder bijdragen tot het troebele statuut van het land. Angst voor Russische expansie leidde in 1903-1904 tot de Britse Younghusband-expeditie: een militaire missie naar Tibet om grensdisputen op te lossen, de handel te reguleren en de Britse invloedssfeer te vergroten. Ondanks initiële verdragen met- en fiats van Beijing voor de expeditie legde een totaal gebrek aan Tibetaanse medewerking de effectieve machteloosheid van de Qing-dynastie bloot. De expeditie werd op die manier een de facto invasie van Tibet. Manu militari bereikten de Britten uiteindelijk de hoofdstad Lhasa, waarop de Dalai Lama richting Mongolië vluchtte. De amban informeerde de Britten dat hij niet over de autoriteit beschikte om met hen te onderhandelen. Younghusband, die de expeditie leidde, dwong een overeenkomst af met de in Lhasa overgebleven Tibetaanse overheid. Naast unieke handelsrechten en schadeloosstelling met territoriaal onderpand, transformeerde het Anglo-Tibetaans Verdrag de Himalaya-staat nagenoeg in een Brits protectoraat. Onder meer om de rest van de Chinese markt veilig te stellen, kreeg het verdrag 2 jaar later een Anglo-Chinese dimensie. Daarin beloofden de Britten geen Tibetaans grondgebied te annexeren en erkenden ze unilateraal de Chinese suzereiniteit over Tibet. De Qing-dynastie oefende op dat moment nochtans geen enkele macht uit over de Tibetaanse gebieden. Alsnog uit angst voor verdere Britse expansie en zich bewust van de internationale onduidelijkheid omtrent zijn claim over Tibet, zond de Qing-keizer zijn troepen richting Kham en vervolgens U-Tsang. Wat een finale poging leek te zijn om Tibet politiek en socio-economisch in te lijven, draaide door de Chinese revolutie van 1911-1912 uit op een periode van de facto onafhankelijkheid voor Tibet. Na de val van de Mantsjoe ten gevolge van de Chinese revolutie en de uitwijzing na 200 jaar van de laatste Chinezen uit Tibet, kondigde de 13de Dalai Lama in februari 1913 een verklaring van onafhankelijkheid af en verwierp hij de bestaande chöyön met China. Tijdens de Simla-conventie, bedoeld om het Sino-Tibetaans conflict onder Britse bemiddeling op te lossen, erkende Tibet alsnog de suzereiniteit van de nieuwe republiek China over U-Tsang en het westen van Kham, zij het nominaal. De Chinezen zouden zich m.a.w. niet mengen in het binnenlandse Tibetaanse bestuur. Amdo en het oosten van Kham werden opgeëist door de Chinese regering. Tibets territoriale claim op Amdo en Kham baseerde zich nochtans op nationale criteria zoals etniciteit en cultuur. Hoewel de Tibetaanse regering de politieke controle over de grensregio’s verloren had, eiste ze het zelfbeschikkingsrecht op voor alle Tibetaanse culturele gebieden. Het Simla-akkoord wilde ook de grenzen vastleggen tussen China en Tibet enerzijds en tussen Tibet en Brits-India anderzijds (de zogenaamde McMahon-linie, die aan de basis ligt van een nog steeds voortdurend grensconflict tussen China en India). Onenigheid over de grenzen zorgde er echter voor dat het Republikeinse China het verdrag uiteindelijk niet ratificeerde. In een poging om Tibet om te vormen tot een moderne staat, up-to-date met de nieuwe tijden, stuitte de 13de Dalai Lama op weerwerk van de conservatieve religieuze en aristocratische Tibetaanse elites. Een belastingdispuut met de Dalai Lama over de hervorming van het leger, zorgde bovendien voor de vlucht van de Panchen Lama richting China, waar hij met open armen ontvangen werd. Twintig jaar later speelde de terugkeer van zijn reïncarnatie naar Tibet, onder escorte van het Volksbevrijdingsleger, perfect in de kaart van de Chinezen, de zogenaamde vreedzame bevrijders. Met de dood van een vooruitstrevende en hervormingsgezinde Dalai Lama in 1933 herviel het land terug in zijn oude gewoonten. Desalniettemin zou Tibet tot aan de oprichting van de Chinese Volksrepubliek in 1949 fungeren als een de facto onafhankelijke staat, met controle over zijn eigen binnenlands en buitenlands beleid. Wegens een gebrekkige kennis van de internationale politieke en diplomatieke regels, slaagde het land er niet in dit statuut universeel te laten valideren. ConclusieTot op vandaag erkent geen enkele staat de onafhankelijkheid van Tibet en proberen de Tibetanen hun plaats te claimen binnen de geglobaliseerde wereld. Hoewel de mensenrechtensituatie in Tibet en China wordt veroordeeld en het onderwerp vormt van verschillende resoluties en rapporten, is de Tibetaanse vreedzame strijd voor zelfbeschikking niet opgewassen tegen de almacht van de Chinese markt. De internationale gemeenschap blijft met twee monden praten, terwijl de Tibetaanse cultuur probeert te overleven onder een repressief en koloniaal systeem. Beijing beschouwt elke uitdrukking van Tibetaanse identiteit als een bedreiging van zijn autoriteit en brandmerkt iedere afwijking van de partijlijn als dissident en separatistisch. Wie verdacht wordt van dissidente ideeën riskeert een gevangenisstraf of erger. China hoopte de harten en de geesten van de Tibetanen te winnen, aanvankelijk ideologisch en wanneer dit faalde via grote infrastructuurwerken, industrialisering en materiële vooruitgang. Deze strategie resulteerde in mooie ontwikkelingsstatistieken, waarmee Beijing graag uitpakt. De laatste golf van protesten in 2008, die zich verspreidde over het hele Tibetaanse plateau, en de ondertussen 155 zelfverbrandingen sinds 2009 schetsen echter een ander beeld van China’s politieke en economische wonderprestaties in het land. Han Vandenabeele is medeoprichter van LUNGTA – Actief voor Tibet en maakt deel uit van het International Tibet Network. BRON Tibet en China – een conflict in retrospectie | Vrede
|
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Tibet werd in 1949 door de Volksrepubliek China bezet. Voorafgaand daaraan functioneerde Tibet als een de facto onafhankelijke staat. In 1951 ondertekende de Tibetaanse regering met China de ‘17-punten overeenkomst’ over autonomie voor Tibet.
In 1954 bezocht de Dalai Lama Beijing en ontmoette Mao Zedong om te spreken over samenwerking tussen China en Tibet op een wijze die de Tibetaanse autonomie zou waarborgen en de Tibetaanse religie en manier van leven zou beschermen. Na een volksopstand in Lhasa in 1959 tegen de Chinese overheersing vluchtte de Dalai Lama naar India en hij verwierp de ‘17-punten overeenkomst’, omdat deze onder dwang was ondertekend.
Tussen 1959 en 1985 werd Tibet effectief van de buitenwereld afgesloten. Veel van de boeddhistische cultuur en de rijke boeddhistische erfenis werd vernietigd. Honderdduizenden Tibetanen zijn omgekomen en 6.000 kloosters werden tot de grond toe gelijk gemaakt. De Verenigde Naties namen drie resoluties over Tibet aan, in 1959, 1961 en 1965, waarin het Tibetaanse recht op zelfbeschikking werd bevestigd.
In 1979, tijdens het eerste bezoek aan China van Gyalo Thundrup de oudere broer van Zijne Heiligheid de Dalai Lama, vertelde Deng Xiaoping hem dat behalve onafhankelijkheid alle andere kwesties via overleg zouden kunnen worden geregeld. Op uitnodiging van Deng Xiaoping vonden tussen 1979 en 1985 vier Tibetaanse onderzoeksmissies aan Tibet plaats om de situatie met eigen ogen te kunnen zien. De missies kregen te maken met emotionele reacties van de Tibetanen.
Tijdens een toespraak bij het Amerikaanse Congres in september 1987 stelde Zijne Heiligheid het Vijfpunten Vredesplan voor Tibet voor, als eerste stap naar een vreedzame oplossing voor de verergerende situatie in Tibet. Hij stelde zich een Tibet voor dat een sanctuarium zou worden; een vredeszone in Azië, waar alle levende wezens in harmonie kunnen bestaan en het gevoelige milieu kan worden bewaard. China heeft tot dusver nagelaten om positief op de diverse door Zijne Heiligheid naar voren zijn gebrachte vredesvoorstellen te antwoorden.
Het Vijfpunten Vredesplan bevat vijf basiscomponenten:
- Tansformatie van geheel Tibet tot vredeszone.
- Stopzetten van China’s beleid van bevolkingstransfer, dat het bestaan van de Tibetanen als volk bedreigt.
- Eerbied voor de fundamentele mensenrechten en democratische vrijheden van het Tibetaanse volk
- Herstel en bescherming van het natuurlijke milieu van Tibet en het stopzetten van China’s gebruik van Tibet voor de productie van atoomwapens en het dumpen van kernafval.
- Beginnen met serieuze onderhandelingen over de toekomstige status van Tibet en de relaties tussen de Tibetaanse en Chinese volkeren.Het Straatsburg Voorstel
Op 15 juni 1988 werkte Zijne Heiligheid in een toespraak tot het Europees Parlement in detail het laatste punt van het Vijfpunten Vredesplan uit. Hij stelde besprekingen voor tussen de Chinezen en Tibetanen, die moeten leiden tot een zelfbesturende democratische politieke entiteit voor alle drie de Tibetaanse provincies. Deze entiteit zou verbonden zijn met de Volksrepubliek China en de Chinese regering zou verantwoordelijk blijven voor Tibets buitenlandse beleid en defensie. China reageerde op het voorstel door besprekingen aan te bieden op voorwaarde dat de Dalai Lama het streven tot onafhankelijkheid zou laten vallen. In 1993 stuurde de Dalai Lama twee afgevaardigden naar Peking om een memorandum voor te leggen dat zijn positie uiteenzet. Later werden alle formele contacten stopgezet.
Vredesbesprekingen
Na een impasse van negen jaar, hebben er sinds 2002 verschillende gespreksrondes tussen vertegenwoordigers van de Dalai Lama en de Chinese autoriteiten plaatsgevonden. Bij de zevende gespreksronde, kort voor de Olympische Spelen in 2008, vroegen de Chinezen de Tibetanen om hun positie over ware autonomie binnen de Chinese Grondwet uit een te zetten. Tijdens de achtste bijeenkomst, die in oktober 2008 plaatsvond, presenteerden de Tibetanen de Chinezen een Memorandum over Ware Autonomie. Echter, bij het afronden van de achtste en laatste gespreksronde waren de partijen verder weg dan ooit bij het bereiken van wederzijds begrip.
De Dalai Lama tracht de ware autonomie te bereiken in overeenkomst met de Grondwet en de wetgeving van de Volksrepubliek China (PRC). Volgens het Memorandum over Ware Autonomie kunnen de Tibetaanse wensen “in zeer aanzienlijke mate voldoen aan de Tibetaanse behoeften binnen de [Chinese] constitutionele principes over autonomie”. Centraal in de Tibetaanse positie is dat de integriteit van de Tibetaanse Nationaliteit moet worden geëerbiedigd en dat alle Tibetaanse gebieden in China - het Tibetaanse plateau - als één administratieve autonome eenheid moet worden bestuurd. Op het moment zijn de gebieden waar Tibetanen wonen opgedeeld in een aantal autonome regio’s, provincies en eenheden.
In overeenstemming met de Chinese autonomiewetten zouden Tibetanen het recht moeten hebben om hun eigen regionale overheid tot stand te brengen en besluitvormingsbevoegdheden te hebben op gebieden zoals economische en sociale ontwikkeling en onderwijs. Ware autonomie zou ook betekenen dat Tibetanen het recht zouden hebben hun traditionele boeddhistische cultuur, manier van het leven en hun taal te bewaren.
De Dalai Lama heeft verklaard: “Ik geloof dat het dialoogproces zowel Tibetanen als de Chinezen ten goede zal komen.” Het Memorandum benadrukt dat Tibetanen sterk kunnen profiteren van de snelle economische en wetenschappelijke ontwikkeling die China ervaart, en actief aan deze ontwikkelingen willen deelnemen en bijdragen. Echter, tegelijkertijd willen Tibetanen ervoor zorgen dat dit gebeurt zonder dat de mensen hun Tibetaanse identiteit, cultuur en kernwaarden verliezen en zonder risico’s voor het kenmerkende en fragiele milieu van het Tibetaanse plateau.
Het op een vreedzame manier oplossen van de Tibetaanse kwestie zal bijdragen aan de stabiliteit en de integriteit van China. Wereldwijd steunen regeringen en staatshoofden het dialoogproces tussen Tibet en China. Bovendien realiseert een groeiend aantal Chinezen zelf dat de Tibetaans-Chinese dialoog heeft geleid tot de mogelijkheid om over Tibet te discussiëren.
Door de Middenweg benadering van de Dalai Lama te verwerpen, door het voorstel tot autonomie in het Memorandum af te keuren als ‘impliciete onafhankelijkheid’ en openlijk over de dood van de Dalai Lama te speculeren, zal de Chinese houding leiden tot meer en meer frustratie bij de Tibetanen. Tijdens een bijeenkomst van ongeveer 600 Tibetaanse leiders uit de hele wereld, gaf echter een grote meerderheid van de Tibetanen hun steun aan de Middenweg benadering van de Dalai Lama.
Inmiddels heeft de democratisch gekozen regering in ballingschap de Middenweg benadering overgenomen.
Sinds 2013 regeert Xi Jinping over China op nationalistische en autoritaire wijze. Hij heeft de politieke vrijheden in China steeds verder beperkt. In Tibet legt hij de bevolking steeds verdergaande beperkingen op betreffende hun cultuur zoals het beperken van het uitoefenen van het Tibetaans boeddhisme, het leren van Tibetaans in Tibet en nomaden moeten hun vee achterlaten en in huizen wonen.
In juli 2021 bezocht de Chinese premier Xi Jinping Tibet tijdens een flitsbezoek. Het doel was onduidelijk. Volgens verschillende opiniemakers wilde Xi zijn spierballen laten zien, en zijn heerschappij over de TAR.
In 2022 vonden de Olympische Winterspelen plaats in Peking, onder luid protest van Tibet organisaties #NoBeijing2022.
China voert een officieus beleid waarbij politieke gevangenen in slechtere omstandigheden verblijven dan andere gevangenen. De voorzieningen zijn uiterst beperkt en voldoen niet aan internationaal aanvaarde minimumcondities. Het ontbreekt aan voldoende voedsel, waardoor ook de kans op ziektes toeneemt. Daarnaast is de medische verzorging volstrekt ontoereikend.
Er zijn verschillende gevallen bekend van zieke gevangenen die als direct gevolg van onvoldoende of ontijdige behandeling zijn gestorven. Daarnaast moeten gevangenen zware arbeid verrichten onder slechte omstandigheden. Zo ontbreekt het bijvoorbeeld aan goede voorzorgsmaatregelen op het gebied van veiligheid waardoor er dodelijke ongelukken kunnen gebeuren.
Een gangbare straf voor politieke gevangenen in Tibet is 'heropvoeding-middels-dwangarbeid'. China weigert deze straf die in strijd is met de mensenrechten af te schaffen, ondanks dat de ILO en China in mei 2001 een overeenkomst hebben ondertekend "om de hervorming van nationale arbeid in China te versterken".
Martelingen
Vijftien procent van de politieke gevangenen krijgt te maken met martelingen. Deze martelingen beginnen vaak al tijdens de eerste ondervragingen als methode om bekentenissen en informatie los te krijgen. Gevangenen worden geslagen met stokken, blootgesteld aan extreme temperaturen, opgehangen aan hun op de rug vastgebonden polsen, aangevallen door honden of er worden met elektrische stokken schokken toegediend in de mond en vrouwelijke geslachtsdelen.
Het effect van de martelingen wordt versterkt door het gebrek aan voedsel en goede medische verzorging. Sinds de golf van pro-onafhankelijkheidsdemonstraties in 1987 zijn zeker 69 politieke gevangenen overleden aan de directe gevolgen van marteling, waarvan 33 sinds 1997.
Levende bewijzen van de martelingen zijn de verschillende ex-politieke gevangenen die na hun vrijlating Tibet zijn ontvlucht, en de wereld rondgaan om over hun gruwelijke ervaringen te vertellen. Zoals zeer recent (2002) Pasang Lhamo en Choeying Kunsang, twee nonnen uit de Draphi-gevangenis.
China en VN Verdragen
Op 5 oktober 1998 tekende China het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Zij liet echter direct weten op een aantal essentiële punten het verdrag niet na te kunnen komen omdat deze in strijd zouden zijn met de Chinese grondwet. Er wordt een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de vrijheid van vergadering, de vrijheid van mobiliteit en de afschaffing van de doodstraf.
Wel garandeerde China de vrijheid van meningsuiting en een eerlijk proces en biedt het bescherming tegen mishandeling en willekeurige opsluiting. Tot op heden heeft het Volkscongres het verdrag echter nog altijd niet geratificeerd en kenners betwijfelen of hier op korte termijn verandering in komt.
Op 27 maart 2001, drie jaar na ondertekening en vlak voor het IOC zou beslissen welk gastland de Olympische Spelen van 2008 mocht organiseren (Peking's kandidatuur lag zwaar onder vuur vanwege de mensenrechtensituatie), ratificeerde China wel het Verdrag dat de (gelijke) economische, sociale en culturele rechten van mensen moet garanderen. Kernpunten zoals vrije vakbondorganisatie en stakingsrecht, blijven in China echter verboden.
Sinds het door China in 1988 geratificeerde Verdrag tegen marteling, zijn zeker 69 Tibetanen overleden als direct gevolg van martelingen in Chinese gevangenissen in Tibet.Ondanks ondertekening of ratificatie van dergelijke verdragen is er geen sprake van verbetering van de mensenrechtensituatie in Tibet. Sinds begin jaren '90 is de het Chinese beleid veranderd van 'onder controle houden' naar onderdrukking.
Nadat de Chinezen in 1949 Tibet binnen waren gevallen, ontstond er gaandeweg een soort van verzetsbeweging onder de Tibetanen. Aanvankelijk waren het eigenlijk alleen mannen die betrokken waren bij het verzet. In 1958 werd echter een aanzienlijk deel van de mannen in Lhasa op last van de Chinese autoriteiten uit de hoofdstad verbannen. De achtergebleven vrouwen begonnen zich hierna in toenemende mate voor de vrijheidsstrijd in te zetten.
Hun rol werd voor het eerst zichtbaar in 1959. In maart van dat jaar deed het gerucht de ronde dat de Chinese legerleiding plannen had de Dalai Lama te ontvoeren. Ook sijpelden er steeds meer berichten door vanuit Oost-Tibet over de wijze waarop Tibetanen daar werden onderdrukt. De combinatie van onderdrukking, het gescheiden van hun mannen moeten leven én de mogelijke ontvoering van de Dalai Lama, maakte zoveel woede los bij de vrouwen dat zij massaal de straat op gingen. Het resultaat was een demonstratie van 100.000 vrouwen die op 12 maart 1959 door Lhasa trok, terwijl de deelneemsters schreeuwden om de vrijheid van Tibet.
Nonnen in de verzetsbeweging
Sindsdien spelen vrouwen een cruciale rol in het verzet tegen de Chinese bezetting. Ook nonnen laten zich hierbij niet onbetuigd. Ongeveer de helft van de talloze demonstraties die er sinds de Chinese bezetting zijn geweest, werd georganiseerd door nonnen. Vaak ging het om kleinschalige demonstraties waar politieke leuzen werden geroepen, en die binnen een paar minuten al door de politie werden opgebroken.
Eén verklaring die wordt gegeven voor de actieve rol die nonnen in het verzet spelen, is dat zij juist vanwege hun gelofte een morele verantwoordelijkheid voelen om gerechtigheid na te streven. De actieve rol van de nonnen is één van de redenen dat het Chinees bestuur er veel belang aan hecht een scherpe controle op de kloosters en het religieus leven uit te oefenen. Zo worden nonnen onderworpen aan een politieke heropvoeding, mag er slechts een beperkt aantal nonnen tot de kloosters toetreden en moeten zij verklaren afstand te nemen van de Dalai Lama.
Ongeveer een derde van het aantal politieke gevangenen is vrouw. Vijftien procent van het totale aantal politieke gevangenen wordt gemarteld, waaronder ook vrouwen. Vrouwelijke slachtoffers van foltering worden in de gevangenis verkracht of krijgen elektrische schokken in de vagina toegediend.
Het oppakken van Tibetanen wegens (vermeende) politieke vergrijpen gebeurt al sinds de Chinese invasie in Tibet in 1949. Het hebben van kritiek op het Chinese beleid is voldoende om gearresteerd te worden.
Uitingen die wijzen in de richting van onafhankelijkheid zijn helemaal uit den boze. Dergelijke ‘antirevolutionaire’ uitingen worden door het Chinees bestuur beschouwd als een aantasting van de eenheid van het Moederland.
Tibetanen kunnen worden opgepakt voor het deelnemen aan onafhankelijkheidsdemonstraties, het verspreiden van posters en pamfletten die oproepen tot onafhankelijkheid, het zingen van politieke liederen, bezit van foto's van de Dalai Lama, het spreken met buitenlanders over de situatie in Tibet, enzovoort.
Het merendeel van de politieke gevangenen wordt zonder enige vorm van proces vastgezet. Als er al een proces wordt gevoerd, dan staat het vonnis veelal van tevoren vast. Minder dan twee procent van de zaken wordt door de verdediging gewonnen.
In China geldt de omgekeerde bewijslast; een verdachte wordt als schuldig beschouwd tot het tegendeel is bewezen. De Chinese autoriteiten weigeren onafhankelijke waarnemers toestemming te geven de officieel openbare rechtszaken bij te wonen.
In de periode 1987-1989 vonden spontane protestacties van monniken en nonnen weerklank onder grote groepen Tibetanen die zich vervolgens bij deze protesten aansloten. Dit resulteerde in zes massademonstraties waarbij 200 ongewapende demonstranten het leven lieten. Honderden anderen werden gearresteerd. De gemiddelde straflengte was voor hen drie jaar en vier maanden.
In maart 1989 werd uiteindelijk de noodtoestand afgekondigd waardoor het aantal demonstraties sterk terugliep. Hoewel de noodtoestand in april 1990 werd opgeheven, was de angst voor represailles zo groot dat het rustig bleef.
Anti-religieus
De sporadische demonstraties die nog wel plaatsvonden waren spontane acties waar minder dan tien mensen (vaak nonnen en monniken) bij betrokken waren. Deze demonstraties vonden meestal plaats op de Bharkor, de pelgrimsroute rond de Jokhang-tempel in Lhasa, en bestonden uit het schreeuwen van onafhankelijkheidsleuzen. Pas in 1993 nam het aantal demonstraties weer toe. Bij de 44 protesten dat jaar werden 180 mensen gearresteerd.
In 1994 werden er door China verscherpte veiligheidsmaatregelen aangekondigd. In Beijing was dat jaar tijdens het “Derde Forum over Tibet” de voortrekkersrol van de geestelijkheid bij de demonstraties benadrukt. Hierdoor waren ook deze nieuwe veiligheidsmaatregelen weer sterk antireligieus van aard.
Het Chinees bestuur nam de controle over kloosters en tempels op zich, het aantal monniken en nonnen per klooster werd beperkt en de Dalai Lama werd nu niet alleen als politiek leider maar ook als religieus leider aangevallen. Door deze verscherpte controle waren er in 1994 minder demonstraties dan in het voorgaande jaar (geschat wordt 19) en werden 110 mensen op politieke gronden gearresteerd.
Dat het cijfer van het totaal aantal politieke gevangenen eind 1994 met meer dan 110 steeg tot 570, was omdat er op dat moment informatie vrij kwam over mensen waarvan tot dan toe niet bekend was geweest dat zij gevangen zaten.
Omdat rond de Barkor een toename was van het aantal agenten in burger, verplaatsten de demonstraties zich in 1995 naar de plattelandsdistricten rondom Lhasa. Hierbij werden 106 monniken en nonnen opgepakt. Nog eens 58 arrestaties vonden plaats in Shigatse, de stad waar traditioneel de Panchen Lama zetelt in het Tashilunpo-klooster. Hier hadden monniken geprotesteerd tegen de arrestatie van de abt van het Tashilunpo-klooster. Deze werd ervan beschuldigd informatie aan de Dalai Lama te hebben doorgespeeld betreffende China’s eigen zoektocht naar de reïncarnatie van de in 1989 overleden Tiende Panchen Lama.
Nog eens 66 mensen werden opgepakt omdat zij demonstreerden naar aanleiding van de viering van het 30-jarig bestaan van de Tibetaanse Autonome Regio. Het totale aantal arrestanten lag voor 1995 op 230. De gemiddelde duur van de straffen steeg naar vier jaar en zes maanden.
Heropvoeding In 1996 is in heel China voor het eerst gestart met de 'Strike Hard'-Campagne, waarbij in Tibet extra hard wordt opgetreden tegen anti-Chinese protesten en/of (verdenkingen van) 'politieke activiteiten'. Ook deze campagne is antireligieus van karakter. Foto's van de Dalai Lama zijn verboden en de geestelijkheid wordt verplicht tot 'politieke heropvoeding'.
Sinds de herlancering van de 'Strike Hard' campagne in april 2001, worden naast Tibetanen die de 'nationale veiligheid in gevaar brengen' nu ook mensen die 'anderen helpen illegaal het land uit te vluchten' gearresteerd voor 'politiek activisme'.
Tussen 1996 en 2001 zijn er in totaal zo'n 2500 Tibetanen opgepakt, waaronder ook een groot aantal Tibetanen jonger dan 18. In 2001 werd het aantal Tibetaanse politieke gevangenen geschat op 254. Verschillende mensenrechtenorganisaties constateren dat China's harde optreden extra geïntensiveerd is sinds de aanslagen in de VS op 11 september 2001, en China misbruik maakt van de 'strijd tegen het internationaal terrorisme'
Uitingen van het Tibetaans boeddhisme zijn alom aanwezig in Tibet: overal wapperen gebedsvlaggen, er zijn gerenoveerde kloosters en monniken en nonnen lopen over straat.
Ondanks deze ogenschijnlijke religieuze vrijheid staat de communistische Chinese overheid principieel vijandig tegenover religie. De Tibetaanse religie staat dan ook onder scherp toezicht van deze overheid en is aan allerlei beperkingen gebonden. De laatste jaren is de Chinese bemoeienis met religieuze activiteiten in Tibet alleen maar toegenomen. Elke oppositie hiertegen wordt krachtig onderdrukt.
Sinds de bezetting van Tibet door communistisch China in 1949 wordt het religieuze leven onderdrukt. De Chinese overheid zag , en ziet, religie als het grootste obstakel voor totale controle over Tibet. Men begon daarom met zogenaamde ‘democratische hervormingen’. Volgens China was in Tibet sprake van een achterlijk feodaal systeem waar vooral de geestelijkheid van profiteerde, en dit moest afgeschaft worden.
Systematische vernietiging
In de praktijk kwam dit neer op de systematische vernietiging van kloosters en tempels. Duizenden religieuze gebouwen werden vernietigd en ontdaan van hun waardevolle voorwerpen, niet alleen tijdens de Culturele Revolutie (1966-1976), maar voor het grootste deel zelfs al in de periode daarvoor. Het merendeel van de kunstvoorwerpen werd naar China vervoerd en daar vernietigd of opgeslagen.
Religie werd in haar totaliteit afgekeurd en belachelijk gemaakt. Een aantal maal zijn monniken en nonnen gedwongen tot het hebben van openbare seksuele gemeenschap en het vertonen van wonderen. Honderden monniken en nonnen werden gevangen gezet, ‘politiek heropgevoed’ en gemarteld.
Van de bijna 600.000 monniken en nonnen zijn er 110.000 vermoord en 250.000 gedwongen tot uittreding uit de religieuze orde. In 1976 waren slechts acht van de ruim 6000 kloosters gespaard gebleven.
Liberalisering
Vanaf het einde van de jaren ’70 werd aan religie meer ruimte gegeven. De Chinese leider Hu Yaobang vond dat door China in Tibet ernstige fouten waren gemaakt, vooral tijdens de Culturele Revolutie, en gaf dit in 1980 tijdens een bezoek aan Tibet ook in het openbaar toe. Als gevolg van deze ontwikkelingen werd een meer liberaal beleid toegepast op Tibet, waarbij geloofsbeoefening ogenschijnlijk meer werd geaccepteerd.
Niettemin bleven religieuze gebruiken onder Chinese controle staan. Zo was het op traditionele manier beoefenen van de leer van Boeddha officieel nog steeds verboden. De liberalisering bestond zodoende eigenlijk alleen uit het terugdraaien van de extremiteiten van de Culturele Revolutie.
Controle op religie
Na de pro-onafhankelijkheidsdemonstraties in 1987 werd de controle over het religieuze leven weer aangescherpt. Het herbouwen en renoveren van belangrijke kloosters gedurende de jaren ’80 en ’90 moet dan ook worden gezien in het kader van de plannen om van Tibet een lucratieve toeristische trekpleister te maken. De kloosters staan onder toezicht van het ‘Religieus Bureau’, een Chinese overheidsinstelling.
Dit bureau heeft in de kloosters Democratische Management Committees (DMC’s) aangesteld welke binnen de kloosters zorg dragen voor de uitvoering van het overheidsbeleid. Ook bepalen de DMC’s hoeveel geestelijken er toe mogen treden tot de kloosters en onder welke voorwaarden.
Omdat de Tibetaanse geestelijkheid vaak het voortouw had genomen bij onafhankelijkheiddemonstraties, werd in 1994 op het ‘Derde Forum over Tibet’ door China besloten de controle over het religieus leven verder te verscherpen. Doel van dit nieuwe beleid was om “het hoofd Dalai Lama van de slang (de Tibetaanse onafhankelijkheidsbeweging) af te hakken”. Naar aanleiding van het Forum werd in 1995 begonnen met een grootschalige ‘politieke heropvoedingcampagne’ in de kloosters. Monniken en nonnen werden verplicht een drie maanden durende cursus te volgen waarin zij de Chinese versie van de geschiedenis van Tibet leerden.
Aan het eind van de cursus werden zij geacht schriftelijk te verklaren dat zij afstand namen van de Dalai Lama en trouw beloofden aan het Moederland. Er werden sinds 1996 meer dan 11.000 monniken en nonnen uit kloosters verbannen omdat zij hebben geweigerd een dergelijke verklaring af te leggen of meer in het algemeen protesteerden tegen de 'patriottische heropvoeding'.
Verbod afbeelding Dalai lama
In 1996 is er een verbod gekomen op het bezit van foto’s van de Dalai Lama. Voorheen waren deze wel toegestaan mits er geen afbeelding van de Tibetaanse vlag op stond. Deze maatregel leidde tot zoveel protesten dat het Religieus Bureau het Ganden-klooster voor onbepaalde tijd heeft gesloten, als soort van vergeldingsactie.
Begin 1998 zijn nog eens drie kloosters gesloten in verband met de weigering van de geestelijken om afstand te nemen van de Dalai Lama. In april 1998 is het klooster bij Drag Yerpa vernietigd omdat het volgens de Chinese autoriteiten niet op de historisch juiste locatie was herbouwd. Ook hebben de autoriteiten bepaald dat er op dit moment voldoende kloosters, tempels, monniken en nonnen zijn om in de behoefte te voorzien. Dit betekent dat er geen toestemming meer wordt gegeven voor het herbouwen van, of toetreden tot kloosters.
Met de herlancering van de 'Strike Hard' campagne in april 2001 is de controle op en over de Tibetaanse religie verder geïntensiveerd. Speciale 'work teams' bezoeken en inspecteren de kloosters en leggen allerlei restricties op, waaronder een limiet op het aantal kloosterlingen. Ook vinden massale gedwongen uitzettingen uit kloosters plaats.
Zo zijn tussen april en juli 2001 meer dan 7.000 mensen uit het Serthar klooster (ook wel Larung Gar klooster genoemd) in Karze 'TAR' Sichuan (Kham) gezet en werden vervolgens duizenden woningen door militair en ingehuurd personeel vernield. Ook monniken en nonnen zelf werden gedwongen hun eigen huizen te vernielen.
Hetzelfde gebeurde twee maanden later bij het Yachen Gar klooster in Payul County in Sichuan. Van de 8,988 mensen die in deze twee kloosters studeerden, zijn zeker 57 monniken en nonnen opgepakt, waarvan 11 gevangenisstraf hebben opgelegd gekregen. In totaal zijn 509 van hen Tibet uitgevlucht.
In 2021 is het niet langer toegestaan gebedsvlaggen te laten wapperen op een heel aantal locaties in Tibet, op scholen mogen geen religieuze uitingen gedragen worden zoals een mala, deze mogen ook niet meegebracht worden. Bepaalde feestdagen mogen niet gevierd worden, de vrijheid van het beoefenen van het Tibetaans boeddhisme wordt steeds verder ingeperkt, welhaast onmogelijk gemaakt.
Begin 2022 zijn zeker 11 Tibetaanse monniken naar Chinese werkkampen gestuurd omdat
zij informatie zouden hebben verspreid over de vernietiging van het enorme Boeddhabeeld in Drago, in de Karze-regio, Tibet. Elf Tibetanen
werden gearresteerd en geslagen nadat het beeld en 45 traditionele gebedsmolens werden vernietigd door Chinese autoriteiten en daar
nieuws over naar buiten kwam. Monniken en lokale bewoners werden gedwongen de vernietiging bij te wonen en te aanschouwen, maar er mocht geen informatie over worden verspreid. De gearresteerde monniken zijn overgebracht naar werkkampen. Hoe het hun nu vergaat, is niet bekend. In de buurt van het Drago-klooster zijn extra wachtposten ingericht en monniken en bewoners in de omgeving
worden in de gaten gehouden door de Chinese autoriteiten. Volgens een monnik die nu in ballingschap buiten Tibet woont, hoort de vernietiging bij de restricties van China op de Tibetaanse taal en Tibetaans-boeddhistische instituten in Tibet.
De Chinese bezetting van Tibet is voor vele mensen bekend, maar doordat de details vaak niet bekend zijn worden de gruwelijkheden van het verhaal vaak niet benoemd. China bezet Tibet Eind 1949 viel het Chinese leger het oostelijke deel van Tibet binnen. De naar schatting zes miljoen Tibetanen hadden een klein en slecht getraind leger en waren niet in staat om de invasie het hoofd te bieden. De Chinese troepen bereikten in 1950 dan ook relatief makkelijk de Tibetaanse hoofdstad Lhasa. Een jaar later tekenden de Tibetanen onder druk de zogenaamde Zeventienpunten Overeenkomst, die China’s soevereiniteit over Tibet vastlegde. Sindsdien is Tibet een land onder bezetting. Waarom heeft China Tibet bezet? De strategische ligging van Tibet, de imperialistische ambities van de Chinese Communistische Partij en de aanwezigheid van grondstoffen worden buiten China als redenen voor de bezetting beschouwd. Volgens China zelf hoort Tibet echter van oudsher bij het Chinese moederland. De Mantsjoes heersten namelijk eeuwenlang – van 1644 tot 1911 – over China én Tibet. Maar de Mantsjoes onderhielden aparte banden met beide landen en Tibet maakte officieel nooit deel uit van het ‘Chinese’ Mantsjoerijk. Ook het huwelijk tussen een zevende-eeuwse Tibetaanse koning en een Chinese prinses is volgens China bewijs dat beide landen bij elkaar horen. Volksopstand China beloofde dat de Tibetanen een grote mate van zelfbestuur zouden houden, maar kwam deze belofte niet na. De onderdrukking nam toe en het verzet onder de Tibetaanse bevolking groeide. Toen het gerucht rondging dat de Chinese legerleiding de Dalai Lama gevangen wilde nemen, kwamen de Tibetanen in opstand. Het Chinese leger sloeg deze opstand, op 10 maart 1959, met harde hand neer. Naar schatting 87.000 Tibetanen vonden de dood. De Dalai Lama vluchtte met zijn regering naar India, gevolgd door tienduizenden landgenoten. In de Noord-Indiase plaats Dharamsala werd de Tibetaanse regering in ballingschap opgericht. Geweldloze strijd De Tibetanen voeren een geweldloze strijd om hun vrijheid terug te winnen. Hiervoor ontving de Dalai Lama in 1989 de Nobelprijs voor de Vrede. De strijd is niet langer gericht op onafhankelijkheid, maar op een ware autonome status voor Tibet binnen de Volksrepubliek China. Deze ‘middenweg benadering’ houdt rekening met de belangen van beide partijen. Hoopgevend leek het eerste contact sinds lange tijd tussen vertegenwoordigers van de Tibetaanse en de Chinese regering in 2002. Inmiddels zijn er vijf keer besprekingen geweest. Helaas nog zonder concreet resultaat. Meer druk van de internationale gemeenschap op China is nodig om tot een duurzame oplossing te komen. |
Mensenrechten
De huidige bezetting van Tibet gaat gepaard met schendingen van de mensenrechten.
Politieke onderdrukking en gevangenschap
Tibetanen kunnen hun recht op vrije meningsuiting niet uitoefenen. Kritiek op het Chinese beleid of het roepen van leuzen voor een vrij Tibet is voldoende voor een jarenlange gevangenisstraf. Het merendeel van de politiek gevangenen zit vast zonder enige vorm van proces. De verdachte is schuldig totdat onschuld is bewezen. De voorzieningen in de gevangenissen zijn beperkt en voldoen niet aan internationale minimumstandaarden. Zowel de medische verzorging als de kwaliteit en kwantiteit van het voedsel zijn onvoldoende. Het martelen van politiek gevangenen is aan de orde van de dag.
Schending religieuze vrijheid
China ziet het Tibetaans boeddhisme als grootste obstakel om totale controle over de Tibetanen te krijgen. De religie staat dan ook onder scherp toezicht. China bepaalt hoeveel monniken en nonnen er in een bepaald klooster mogen en wie dat zijn. Zij vormen het voornaamste doelwit van politieke heropvoedingscursussen. Dit betekent onder meer dat ze de Dalai Lama moeten afzweren en trouw beloven aan de Communistische Partij. Ook geldt sinds 1996 een verbod op het bezitten van foto’s van de Dalai Lama
Discriminatie
China stimuleert de toestroom van Chinezen naar Tibet. Chinezen die in Tibet gaan wonen krijgen hogere lonen, toegang tot scholen en medische voorzieningen, voorrang bij huisvesting en langere vakanties. Door deze bevolkingsverplaatsing beginnen Tibetanen niet alleen in demografisch, maar ook in sociaal, cultureel en economisch opzicht een minderheid te vormen. Zo hebben ze minder kans op werk. De goed betaalde banen zijn veelal in handen van de beter opgeleide Chinezen. Voor veel Tibetanen is het onderwijs niet te betalen, zijn scholen onbereikbaar of vormt de taal een barrière. De voertaal in het onderwijs is inmiddels Chinees en er is geen aandacht voor Tibetaanse cultuur, geschiedenis en het boeddhisme.
De Tibetaanse regering in ballingschap, of het Centraal-Tibetaans Bestuur (voluit: Centraal-Tibetaans Bestuur van Zijne Heiligheid de dalai lama) (Tibetaans: Tsenjol Bod Mi Zhung gi Drigtsug), is sinds 1959 de in ballingschap verblijvende voortzetting van de Regering van historisch Tibet. De regering stond op dat moment onder leiding van de veertiende Dalai Lam, en was gevestigd in McLeod Ganj, Dharamsala, India.
In 2009 droeg de Dalai Lama zijn politieke macht over aan de regering in ballingschap en hij is sindsdien religieus en symbolisch leider. Vanaf 2011 was Lobsang Sangay de Kalon tripa (premier) voor de ballingschapsregering.
In 2021 is een nieuwe Sikyong, MP van de Tibetaanse regering in ballingschap, gekozen door Tibetanen buiten Tibet. Penpa Tsering is gekozen als hun volgende politieke leider. Meer dan 60.000 Tibetanen (van de 83.079 geregistreerde kiezers) brachten hun stem uit tijdens de verkiezing van dat jaar.
Kunst en cultuur in Tibet.
Demo Content
Een reis naar Tibet is voor veel mensen een grote wens. De machtige bergen van de Himalaya, blauwe meren, eeuwenoude kloosters en wapperende gebedsvlaggen, het is een prachtig land met een unieke cultuur. Als je van plan bent naar Tibet te gaan, is het belangrijk om bewust op reis te gaan. Gezien de huidige politieke situatie, is het belangrijk te voorkomen dat je de Tibetaanse bevolking in gevaar brengt.
Wel of niet naar Tibet?
Veel mensen vragen zich af of het wel verstandig is om naar Tibet te gaan. Ze bang zijn met hun reis het Chinese regime te steunen, dat de Tibetanen en het Tibetaanse culturele erfgoed zoveel schade heeft berokkend. Maar de Dalai Lama en de Tibetaanse regering in ballingschap keuren toerisme naar Tibet juist goed, omdat het buitenlanders de gelegenheid geeft een goed beeld van het land te krijgen. Je kunt er wel voor kiezen op een manier te reizen waarbij steun aan de Tibetanen centraal staat. Reis als het lukt bijvoorbeeld individueel of in een kleine groep (dat is verplicht wel altijd met een gids) in plaats van met een grote door de overheid georganiseerde tour. Er wordt wisselend toestemming gegeven voor individuele reizen, je moet een visum aanvragen.
Voorzichtig zijn met wat je zegt
Zorg voor vertrek dat je goed op de hoogte bent van de actuele (politieke) situatie in Tibet. Houd ter plekke altijd in je achterhoofd dat je door een militaire staat reist met een gespannen politiek klimaat. Neem geen foto’s van de Dalai Lama mee naar Tibet. Toeristen worden in Tibet niet alleen in de gaten gehouden via de hotelregistratie en de permits maar ook door politiemensen in burger, zowel Chinese als Tibetaanse. Breng jezelf en Tibetanen niet in gevaar. Het gedrag van buitenlanders heeft er soms voor gezorgd dat Tibetanen werden vastgehouden. Gebruik je gezonde verstand en snijd geen politiek gevoelige onderwerpen aan, zeker niet in een openbare gelegenheid. Als een Tibetaan hierover met je wil praten, zorg er dan voor dat het gesprek onder vier ogen plaatsvindt.
Kopen van Tibetanen
Ondersteun de Tibetanen en de Tibetaanse economie door bij Tibetaanse winkeltjes te kopen, en te eten bij Tibetaanse restaurants. Er zijn steeds meer buitenlandse handelaars die valse Tibetaanse spullen verkopen, die eigenlijk gemaakt zijn in China. Veel van zulke kraampjes en winkeltjes vind je in Barkhor, het centrum van Lhasa. Hetzelfde geldt voor restaurants en hotels. Veel van Tibets antieke schatten zijn vernietigd of geplunderd, en de jacht op kunstschatten is nog niet voorbij. Koop daarom geen antiek in Tibet. Het is ook erg moeilijk te bepalen wat antiek is, en wat namaak. Ga er niet op in als handelaars je stiekem spullen willen verkopen. Koop alleen bij de legitieme winkels en kraampjes.
Help natuur en wild te beschermen
Hou rekening met de natuur wanneer je aan het wandelen of trekken bent. Gooi geen afval weg in de natuur. Koop geen producten van wilde dieren, en al helemaal niet van bedreigde diersoorten.
Geven aan Tibetanen
Het is in Tibet gebruikelijk een aalmoes te geven aan pelgrims en bedelaars, en om een donatie te schenken aan tempels en kloosters. Als je een donatie aan een klooster wil geven, leg het geld dan op het altaar of geef het aan een monnik of non, dan blijft het in het klooster. Steun ook ontwikkelingsprojecten, weeshuizen en scholen met een donatie.
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Wat is Tibetaans Boeddhisme, korte uiteenzetting
De oorsprong van het Tibetaans Boeddhisme
Het Boeddhisme is ontstaan met de verlichting van prins Siddharta die daarmee de Boeddha werd.
Siddharta Gautama
Rond 500 voor Christus werd de historische Boeddha als prins Siddharta Gautama in Noord-India geboren. De prins groeide op in weelde. Buiten het paleis werd hij echter geconfronteerd met ziekte, ouderdom en dood. De prins besloot zijn luxe leven achter zich te laten om te zoeken naar de diepere zin van het leven. Zijn spirituele zoektocht voerde hem uiteindelijk naar volledig ontwaken ofwel verlichting. Hij was Boeddha geworden. Boeddha gaf daarna 45 jaar lang onderricht. Centraal in zijn leer staat het ontwikkelen van wijsheid en mededogen.
Dharmalessen
In zijn eerste les – de eerste wenteling van het wiel van de dharma (de leer) genoemd – zette Boeddha de vier edele waarheden uiteen:
- Lijden kenmerkt het bestaan van levende wezens.
- De oorzaak van dat lijden zijn verstorende emoties.
- Er is echter een mogelijkheid dat lijden op te heffen:
- Het pad naar bevrijding.
Hierna gaf Boeddha onderricht over de wijsheid. Boeddha’s leringen zijn later opgetekend in soetra’s. Bij de derde wenteling van het dharmawiel sprak hij over het boeddhaschap en over tantra, de mystieke leringen.
Hinayana, Mahayana, Vajrayana
In hoofdlijnen is het boeddhisme in drie traditie te verdelen, die yana’s (voertuigen) worden genoemd. Ze komen overeen met de drie wentelingen van het dharmawiel. Volgelingen van het Hinayana – het kleine voertuig – stellen zich tot doel zelf bevrijding, nirvana, te bereiken. Dat doen ze onder andere door zich verre te houden van verleidingen. Binnen het Mahayana– het grote voertuig – is het doel verlichting, of boeddhaschap, te bereiken om dan alle levende wezens te kunnen helpen. Wijsheid en compassie spelen daarbij een hoofdrol. Het Vajrayana – het diamanten voertuig – is de tantrische stroming binnen het Mahayana. Hiertoe behoort het Tibetaanse boeddhisme.
Sneller naar verlichting
De beoefening van tantra zou een aanzienlijke versnelling op het pad naar verlichting betekenen. De tantrische technieken zijn zeer krachtig. Maar bij onjuist gebruik kunnen ze ook schadelijke gevolgen hebben. Daarom worden de meditaties grotendeels geheim gehouden. Ze mogen alleen onder begeleiding van een leraar worden beoefend.
Pas in de 7e eeuw kwam het Boeddhisme naar Tibet. Mede daardoor speelde de tantrische traditie die al in redelijke mate ontwikkled was in India, van het begin af aan een grote rol in het Tibetaans Boeddhisme.
De boeddhistische literatuur wordt wel verdeeld in
- soetra's: teksten, die geacht worden uitgesproken te zijn door de historische Boeddha dan wel geacht worden zijn instemming te hebben.
- sastra's: commentaren op en verhandelingen over de soetra's
- tantrische geschriften: teksten die een soort handleiding zijn voor rituelen en met name meditatietechnieken ten behoeve van gelovigen.
Het Tibetaans boeddhisme kan als volgt gekarakteriseerd worden: de leerstellingen zijn op de sastra's gebaseerd en de praktijk op de tantrische geschriften.
(Lopez jr, Donald S. (2007) Religions of Tibet in Practise, pag. 16-20, Princeton Readings, Oxford, ISBN 978-0-691-12972-3)
De Dalai Lama
De Dalai Lama is zowel religieus als politiek leider van het Tibetaanse volk. Sinds zijn vlucht in 1959 woont de Veertiende Dalai Lama in ballingschap in Dharamsala, Noord-India van waaruit hij en de regering in ballingschap strijdt voor autonomie voor Tibet. Hierbij staat het principe van geweldloosheid voorop. Mede daardoor ontving hij in 1989 de Nobelprijs voor de Vrede.
Geschiedenis van de veertien Dalai Lama’s
In 1409 werd in Tibet de Gelugpa-orde, ook wel de “Geelkappen”genoemd, gesticht. Deze orde verwierf zoveel macht dat de leider hiervan tevens religieus en wereldlijk leider van Tibet werd. Deze leiders volgden elkaar op door een systeem van reïncarnatie.
De derde van hen wist in 1578 de Mongoolse heerser Altan Khan tot de orde te bekeren. Als dank gaf Khan hem de titel Dalai Lama, wat Oceaan van Wijsheid betekent. Dalai is Mongools voor Oceaan en Lama is het Tibetaanse woord voor leraar. Aan de twee eerdere leiders van de orde werd postuum dezelfde titel toegekend.
De Dalai Lama wordt gezien als de manifestatie van Chenrezig, de beschermheilige van Tibet en bodhisattva van mededogen. Een bodhisattva is een wezen dat het Boeddha-zijn heeft bereikt maar het nirvana nog niet ingaat om de mensheid te helpen zich uit haar lijden te verlossen. De Dalai Lama is een ‘tulku’, wat wil zeggen dat hij zijn eigen wedergeboorte kan kiezen.
In 1933 overleed de Dertiende Dalai Lama en stond de Tibetaanse regering voor de taak zijn reïncarnatie te vinden. Totdat deze gevonden was en de leeftijd kreeg om te regeren, werd er een regent aangesteld.
Een delegatie van hoge lama’s en ambtenaren vond in 1937 uiteindelijk Lhamo Thondup. Na zorgvuldig onderzoek waren zij ervan overtuigd dat dit jongetje de reïncarnatie van de Dertiende Dalai Lama was. Lhamo Thondup was op 6 juli 1935 geboren als één van de zes kinderen van een boerenechtpaar in Amdo, Oost-Tibet. In 1939, twee jaar na zijn herkenning, vertrok hij naar Lhasa waar hij op 22 februari 1940 officieel als Veertiende Dalai Lama werd geïnstalleerd. Bij zijn inwijding werd zijn naam veranderd in Tenzin Gyatso. Vanaf zijn zesde jaar kreeg hij een traditionele kloosteropleiding, wonend in de winterverblijven van het Potala of in de zomerverblijven in het Norbulingkapark in Lhasa. Naast deze religieuze opleiding werd aandacht besteed aan de taak die Dalai Lama’s traditioneel op achttienjarige leeftijd op zich nemen: het dragen van de politieke verantwoordelijkheid voor de staat Tibet. Eind 1949 werd Tibet echter geconfronteerd met de dreiging van een Chinese inval en werd er besloten niet langer te wachten met de formele machtsoverdracht van de regent aan de Dalai Lama. Zodoende kreeg op 17 november 1950 de toen zestienjarige Dalai Lama het Gouden Rad overhandigd als symbool van het feit dat hij wereldlijk leider van Tibet was geworden. |
Geschiedenis van de Panchen Lama
De functie van Panchen Lama werd in de zeventiende eeuw ingesteld door de Vijfde Dalai Lama. Uit dankbaarheid benoemde hij zijn leermeester tot abt van het Tashilunpo-klooster in Shigatse. Dit is één van de belangrijkste kloosters in Tibet. Tevens wees hij zijn leermeester aan als reïncarnatie van de Boeddha Amithaba, één van de vijf Hemelse Boeddha's.
In het boeddhistische pantheon is Amithaba de spirituele vader van Chenrezig, van wie de Dalai Lama een reïncarnatie is. Hiermee gaf de Dalai Lama de verhouding tot zijn leermeester weer. De leermeester kreeg de naam Panchen Lama, hetgeen Wijze Leraar betekent. De leraar werd de Vierde Panchen Lama, aan zijn voorgangers in het Tashilunpo-klooster werd deze titel postuum verleend.
Spiritueel meerdere
Daar waar de Dalai Lama wereldlijk en geestelijk leider van Tibet is, is de Panchen Lama zijn spiritueel meerdere. Ondanks de goede bedoelingen van de Vijfde Dalai Lama ontstond hiermee in feite een tegenstelling. Deze werd nog eens versterkt door de rivaliteit tussen het Tashilunpo-klooster in de provincie Tsang en de kloosters in Lhasa in de provincie U.
Aan de ene kant waren de Dalai Lama's en de Panchen Lama's betrokken bij elkaars opvoeding en het aanwijzen van elkaars reïncarnatie, aan de andere kant liep de tegenstelling van tijd tot tijd uit tot een machtsstrijd tussen beide reïncarnaties. De Mantsjoe-dynastie, die op dat moment over China heerste, stationeerde in de achttiende eeuw vertegenwoordigers in Lhasa, ambans genaamd. Deze probeerden de Panchen Lama op hun hand te krijgen en mengden zich in de opvolgingprocedure van de Dalai Lama en de Panchen Lama.
Gouden vaas
In 1792 werd per decreet besloten dat de opvolgers in aanwezigheid van de Chinese ambans gekozen moesten worden. De namen van de meest geschikte kandidaten moesten in een gouden vaas, een geschenk van de Chinese keizer, gestopt worden en vervolgens zou er één uitgekozen worden. De Panchen Lama en Dalai Lama moesten de uiteindelijke kandidaat wel goedkeuren. Deze methode is een aantal keer gebruikt, bij de aanwijzing van drie Dalai Lama's en twee Panchen Lama's. Toen de Chinese invloed in Lhasa afnam, zijn de Tibetanen met dit systeem gestopt. China ziet in het gebruik van de gouden vaas echter een historische rechtvaardiging van zijn inmenging in de opvolgingskwestie.
De 11e Panchen Lama
De 11e Panchen Lama
Traditioneel gezien is het de taak van de Dalai Lama om de reïncarnatie (en dus opvolger) van een overleden Panchen Lama aan te wijzen. Na het overlijden van de Tiende Panchen Lama is China zich echter actief gaan bezighouden met de opvolging door zelf een commissie in te stellen die de reïncarnatie moest zoeken.
De abt van het Tashilunpo-klooster in Shigatse, waar de Panchen Lama traditioneel zetelt, kreeg opdracht van China deze zoektocht te leiden. In 1995 was de kandidatenlijst van de commissie teruggebracht tot zes personen. In mei 1995 werd één van hen, de toen zesjarige Gedhun Choekyi Nyima, door de Dalai Lama aangewezen als de elfde Panchen Lama. Dit leidde tot ergernis bij de Chinese autoriteiten ten eerste omdat de Dalai Lama niet geacht werd in het bezit te zijn van deze lijst, ten tweede omdat China zelf een andere opvolger in gedachten had.
Arrestatie
De Dalai Lama verzocht de Chinese autoriteiten desondanks zijn keus te erkennen en samen te werken bij zijn traditionele opleiding in het Tashilunpo-klooster. De Chinese overheid ging niet op dit verzoek in maar arresteerde het jongetje en zijn ouders. Sindsdien is niets meer van hen vernomen.
China heeft toegegeven de jongen vast te houden maar wil geen informatie verschaffen omtrent zijn welzijn en verblijfplaats. Laatste geruchten zijn dat de jongen, in 2007 achttien geworden, in Beijing naar school gaat.
Protest
In het Tashilunpo-klooster liepen de spanningen hoog op toen de abt van dit klooster, Chadrel Rinpoche, die leiding had gegeven aan de Chinese zoektocht, werd gearresteerd op verdenking van het doorspelen van informatie aan de Dalai Lama. Een aantal monniken protesteerde hiertegen waarop Shigatse tijdelijk van de buitenwereld werd afgesloten.
Chadrel Rinpoche werd veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf. In februari 2002, vlak voor het bezoek van de Amerikaanse president Bush aan China, werd Chadrel Rinpoche (toen 62) vrijgelaten. Een jaar na zijn oorspronkelijke straf van 6 jaar. Sindsdien is hij echter onder huisarrest geplaatst.
De Chinese 'Panchen Lama'
In november 1995 presenteerde China zijn eigen opvolger van de Panchen Lama. Deze was op de Chinese wijze gekozen door een naam te trekken uit de gouden vaas tijdens een selectieritueel in de Jokhang-tempel. Hieruit kwam de naam van Gyaltsen Norbu, een zesjarige jongen en zoon van twee communistische partijfunctionarissen. In Shigatse bestond, en bestaat, zoveel weerstand tegen de Chinese keus dat Gyaltsen Norbu na zijn installatie is overgebracht naar Beijing om daar zijn opleiding te krijgen. Eind 1998 heeft China pogingen ondernomen hem naar het Kumblum-klooster in Tibet over te plaatsen. Uit protest hiertegen is de abt van dit klooster uit Tibet gevlucht. Vooralsnog verblijft Gyaltsen Norbu dan ook in Beijing, en laat China hem af en toe in het openbaar in Tibet en op tv optreden.
Drijfveer
De belangrijkste drijfveer voor de Chinese overheid om een aan haar loyale Panchen Lama te hebben, is dat deze volgens de traditie betrokken is bij het aanwijzen van de Dalai Lama. Wanneer de huidige Dalai Lama komt te overlijden, bestaat zodoende de kans dat China (via de Panchen Lama) zelf een nieuwe Dalai Lama kan aanwijzen.
De huidige Dalai Lama heeft daarom verklaard dat hij wellicht buiten Tibet zal worden herboren of niet zal worden herkend. Omdat de Elfde Panchen Lama die door China is uitgezocht, niet erkend wordt door de Tibetaanse bevolking, valt te betwijfelen of zij een door deze Panchen Lama aangewezen Dalai Lama zal erkennen.
Demo Content
Demo Content
Demo Content
Demo Content